Stigmatisering, demonisering, uitsluiting, wokisme, sensitivity readers. De discussies over taalgebruik en waartoe dat kan leiden zijn niet van de lucht. Woorden doen er inderdaad toe. Ze hebben impact op persoonlijke levens en op identiteit van mensen. Of in de woorden van de in Duitsland werkzame Turkse denker en schrijver Kübra Gümüşay (1988): ‘Taal ontsluit de wereld voor ons en begrenst haar – en dat allebei tegelijk’ en ‘Taal beïnvloedt ook onze waarneming van het heden’. Kortom: ‘Taal heeft macht’, waar ze aan toevoegt: ‘En met macht komt verantwoordelijkheid’. In haar boek Spreken en zijn. Hoe taal ons beperkt en bevrijdt geeft Gümüşay tal van haar persoonlijke ervaringen in talkshows, forums en interviews en doet ze veel illustratieve grepen in de literatuur.
Gümüşay begint haar betoog beeldend door onze communicatiewereld voor te stellen als een Museum van de Taal. Het is een ongelijkwaardig museum omdat een deel van de aanwezigen de labelaars is en een ander deel de gelabelden. De labelaars zien de anderen enkel vanuit hun eigen perspectief zonder dat ze beseffen dat ze dat doen. Anderzijds zijn de gelabelden voortdurend bezig uit te leggen dat het zicht op hen niet klopt. Ze worden in een defensieve rol gedwongen. In de ogen van de labelaars representeren ze een collectief; ze worden in dat beeld vastgezet, zodat ze zich alsmaar moeten verweren. Ze worden niet gezien als individu, maar als vertegenwoordiger van een groep: de moslims, de vrouwen, de Turken, de homo’s. Dat leidt tot ontmenselijking. Een belangrijk gevolg is dat ze vrijwel niet in staat zijn om hun eigen identiteit zichtbaar te maken.
Simpelweg
Daar is pas wat aan te doen als we door hebben hoe groot de invloed van de taal is op ons denken en onze levens: ‘Als we ons bewust zijn van onze grenzen, relativeert dat de dingen die we in onze onwetendheid veronderstellen. De dingen die we als universeel beschouwen – al definiëren ze alleen maar de grenzen van onze horizon’. Zowel de labelaars als de gelabelden hebben een verantwoordelijkheid om uit die valkuilen van de taal te breken. De labelaars moeten zich bewust worden van wat hun taal teweegbrengt en hoe die hun blik begrenst. De gelabelden moeten niet afwachten tot hen meer ruimte geboden wordt, maar die ruimte simpelweg pakken: ‘Het moeilijkste simpelweg dat ik ken’. Spreken en zijn is daarmee ook een activistisch boek.
Gümüşay haalt halverwege haar boek een verdediging aan die labelaars veelvuldig gebruiken: ‘Je mag tegenwoordig ook niks meer zeggen’. Het doet meteen denken aan het boekje dat Onze Taal vorig jaar uitgaf onder de titel Dat mag je óók al niet meer zeggen’. Er zijn meer voorbeelden van boeken in het Nederlands die Gümüşay had kunnen noemen als zij ze gekend zou hebben. Zo geeft ze twee pagina’s met voorbeelden van opmerkingen zoals die van een leraar tegen een Turks meisje: ‘Je bent te gast in dit land. Dus gedraag je’. De Nederlandse Naeeda Aurangzeb vulde twee jaar geleden een heel boek met dergelijke uitspraken, 365 Dagen Nederlander. Menigeen zal ook de sketch van Van Kooten en Bie te binnen schieten van Mehmet Pamuk die in perfect Nederlands zijn groenteboer aanspreekt terwijl deze zijn toevlucht zoekt in krakkemikkige zinnen omdat hij voetstoots aanneemt dat iemand van Turkse afkomst de Nederlandse grammatica niet kent.
Seriemoordenaars
Daarmee wil maar gezegd zijn dat Spreken en zijn ook voor een Nederlands publiek een alleszins herkenbaar boek is. Het houdt ook ons – die onbewust net zo goed labelaars zijn – een spiegel voor. Gümüşay analyseert en formuleert scherp en ze heeft een zeer serieuze boodschap, maar haar boek is vaak toch luchtig. Over TV-programma’s bijvoorbeeld, waarin ze was uitgenodigd, werd ze te vaak gedwongen stigmatiserende discussies om te zetten in constructieve. Ze voelde zich dan ‘een intellectuele poetsvrouw’.
En zij haalt een anekdote aan uit een toespraak van de ook in Nederland bekende Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Adichie, waaruit die onbewuste stereotypering spreekt: een Amerikaanse student zei, naar aanleiding van de bruutheid van een personage in één van haar romans, tegen haar dat hij het jammer vond dat Afrikaanse vaders zo gewelddadig zijn. Waarop Adichie repliceerde dat zij net American Psycho [van Bret Easton Ellis] had gelezen ‘en dat het zo jammer is dat jonge Amerikanen seriemoordenaars zijn’. Stereotypen zijn niet per se onwaar, maar wel onvolledig. Gümüşay schrijft: ‘Als één enkel verhaal de perceptie van een hele groep mensen domineert, bestaan die mensen niet meer als individuen’. Categoriseren is op zich niet zonder meer verkeerd, maar dat wordt het als één waarheid de enige waarheid wordt.
Dat categoriseren gebeurt door middel van taal en dat heeft verstrekkende gevolgen. Als voorbeeld onder vele geeft Gümüşay de bekende benoeming van het coronavirus door Trump als het ‘China-virus’. Het leidde er toe dat wie die term overnam niet slechts geloofde in een causaal verband tussen het virus en het laboratorium in Wuhan, maar ook Chinezen ging uitsluiten.
Je als gelabelde verzetten tegen je etiket helpt niet, zo bemoedigt Gümüşay haar lezers die voortdurend vechten tegen die ‘last van de representatie’: ‘Wij – de expositiestukken in het Museum van de Taal – moeten ermee stoppen te spreken om begrepen te worden, we moeten spreken om te zijn (…) als we niet meer door de ogen van anderen naar onszelf kijken, zijn we vrij’.