Poëzie is haar liefde, ze debuteerde met korte verhalen

Interview door Ingrid van der Graaf

In 2017 debuteerden meer dan honderd Nederlandstalige schrijvers bij een gerenommeerde uitgeverij met een roman, poëzie- of verhalenbundel. Enkelen werden in de landelijke pers besproken of genomineerd voor een literaire prijs. Weinigen halen met hun eersteling een herdruk. Van velen blijft het debuut onopgemerkt. Wie van deze debutanten moet je in de gaten houden?

Literair Nederland liet zijn oog vallen op Gerda Blees, zij debuteerde begin 2017 met de verhalenbundel Aan doodgaan dachten we niet bij uitgeverij Podium. Een titel waarvan je wilt weten wat zich daarachter ophoudt. Tien verhalen die stuk voor stuk verbluffend goed geschreven zijn en je geregeld naar adem doen happen. Zo goed dat je wilt weten hoe ze dit gedaan heeft. Duidelijk is dat ze het detail niet schuwt en heeft ze een soort brutale flair in haar schrijven waarmee ze het onwaarschijnlijke als uiterst waarschijnlijk voorstelt. De lezer gaat er grif in mee; een overtuigend schrijfster.

Gerda Blees (1985) publiceerde in de afgelopen jaren met enige regelmaat verhalen en gedichten in literaire tijdschriften (Kortverhaal, Hollands Maandblad, Het Liegend Konijn). In 2016 kreeg ze de (laatste) Nieuw Proza Prijs Venlo uitgereikt, een prijs voor het beste debuut in een Nederlandstalig literair tijdschrift. Ze won de prijs met ‘Zomerkroos’, dat in 2015 in Tirade werd geplaatst en in haar debuut als openingsverhaal is opgenomen. Toen ze in 2015 meedeed aan Poetry Slam, stuurde iemand van de organisatie een gedicht van haar naar uitgeverij Podium. Ze werd uitgenodigd voor een gesprek en zo kwam van het een het ander.

Twee romans

We treffen elkaar in café Broers aan het Janskerkhof te Utrecht. Terwijl Gerda Blees haar rugzak onder de tafel zet, er een bestelling wordt opgenomen en we onze stoelen  aanschuiven vertelt ze als in een ‘by the way’, dat ze ‘eerder twee romans heeft geschreven’. Waarop ik verbaasd vraag of die uitgegeven zijn.
‘Ik ben er wel mee langs uitgevers geweest maar niemand zag er wat in. Ik had bij een roman schrijven het idee van een lang uitgesponnen verhaal. Maar dat werkte natuurlijk niet. Uit die eerste roman, waarvan ik ook wel zag dat die niet goed was, is het verhaal ‘Naar het oosten’ gehaald en die tweede roman ligt nog in een la.’

Ze vertelt het alsof het heel gewoon is om aan een roman een kort verhaal over te houden. En dat is het eigenlijk ook voor Gerda Blees. Schrijven is voor haar tevens een ontdekken waar haar kracht zit. De ambitie om eens een roman te schrijven, is met haar twee eerdere pogingen daarbij dan ook niet verdwenen.

Heb je altijd de ambitie gehad om schrijver te worden?

Als kind dacht ik er wel eens aan om kinderboekenschrijver te worden. Dat leek me wel wat. Ik zat altijd te lezen, veel van Roald Dahl, Paul Biegel, Thea Beckman. Ik schreef ook graag. Op mijn negende schreef ik eens het langste opstel van de klas. Ik herinner me nog dat dat opviel, maar had zelf niet het gevoel dat het bijzonder was. Op mijn twaalfde had ik met een vriendinnetje het idee opgevat een boek te schrijven.’

Tijdens haar studie (Liberal Arts and Sciences, Communicatiestudies en Bestuurs- en Organisatiewetenschap in Utrecht), was er weinig tijd over om te schrijven.
‘Ik volgde wel schrijvers die aan Write Now! meededen, zoals Maartje Wortel. Maar na mijn afstuderen ben ik
pas echt gaan schrijven.’

Was er sprake van een onvermijdelijke drang om te schrijven?

Ik heb eigenlijk altijd geschreven, voor de schoolkrant en op school. Ik wist ook wel dat ik daar iets mee wilde, maar ik dacht eerder in de richting van journalistiek of het schrijven van zakelijke teksten. Dat schrijven als kunstvorm zo goed bij mij past heb ik pas ontdekt toen ik na mijn studie mijn eerste serieuze verhalen en gedichten begon te schrijven. Dat ik taal kon gebruiken om dingen te verzinnen en te verbeelden was echt een ontdekking: ik had het niet achter mezelf gezocht. Het was alsof er een luikje in me open ging en dat luikje is niet meer dicht gegaan.’

Hoe lang heb je aan deze verhalenbundel gewerkt?

Ik heb een jaar vrij genomen om aan een reeks verhalen met als thema ‘niet denken aan de dood’ te werken. Ik had al een paar verhalen die in Tirade en Kortverhaal waren verschenen. De rest van de verhalen heb ik erbij geschreven”, vertelt ze op een toon alsof je dat zo even doet. Ik vraag of ze makkelijk schrijft.
“Als ik eenmaal het idee heb voor een verhaal dan gaat het eigenlijk wel. Het concept schrijf ik altijd met de hand. Dan kan ik het tempo van mijn gedachten beter bijhouden. Daarna typ ik het uit, print het en schrijf veel woorden opnieuw, waarna ik het weer uit typ, print en woorden verander. Zo herschrijf ik een verhaal toch wel zo’n tien keer.’

Waar komt de titel vandaan?

‘Ik had de titel ‘Aan doodgaan dachten we niet’, al bedacht maar dat vond de uitgever niet zo’n goed idee vanwege het woord ‘dood’ erin. Maar omdat ik een andere titel niet geslaagd vond, kwamen we uiteindelijk toch weer bij ‘Aan doodgaan dachten we niet’. In het laatste verhaal van de bundel ‘Regen en geen regen’, komt dit ook voor. Daar hebben ze het niet over de dood, daar dachten ze gewoon niet aan.’

In elk verhaal in je bundel las ik ook een waarschuwing. In ‘Zomerkroos’ dat we onze kinderen niet uit het oog mogen verliezen en in ‘Echt vakwerk’, dat ouders niet te veel van hun kinderen mogen verwachten. Wil je iets aantonen met je verhalen?

Ik heb niet echt een boodschap. Het is meer dat ik zelf iets wil ontdekken in mijn verhalen. Extreme situaties intrigeren me. Hoe komt iemand tot iets. Vaak kom ik daar al schrijvende  achter. Ik zit er bovenop, wil het onwaarschijnlijke van wat er gebeurt, zichtbaar maken.’

Als ik zeg dat haar personages eenzaam zijn, klinkt ze verbaasd. ‘Zo heb ik er nog niet naar gekeken, dat ze eenzaam zouden zijn. Dat ze daarom de dingen doen die ze doen. Ik vind het meer dat ze buiten de norm vallen. Dat ze anders doen dan wat er normaal gesproken van iemand verwacht wordt.’

Hoe ontstaan je verhalen?

‘Vaak begin ik met een personage of een bepaalde handeling. Het gegeven voor het verhaal ‘Op reis’ waarin een dochter haar terminale moeder onttrekt aan de medische zorg, las ik in de krant. De werkelijkheid was nog extremer dan in mijn verhaal, de dochter  in het artikel nam haar dode moeder mee naar een bos en liet haar daar achter. Een ander verhaal ‘Blauw, blauw’, over een vrouw die een baby wil en die op een gegeven moment steelt, begon met een gedachte, een voorstelling. Ik weet dan nog niet hoe het zal eindigen. Dat ontwikkelt zich tijdens het schrijven. Voor sommige verhalen, zoals bij ‘Echt vakwerk’, bedenk ik een achtergrond om te begrijpen waarom die ouders zo zijn. Ik hoef zo’n achtergrond niet uit te schrijven maar het helpt me wel om personages waarachtig neer te zetten.’

Wie zijn je voorbeelden in de literatuur?

Die vind ik vooral in de buitenlandse literatuur. Zo’n alwetende verteller als in het eerste verhaal (‘Zomerkroos’) heb ik ontdekt door Tolstoj te lezen. Bij zijn verhalen dacht ik: “Oh, dat kan je zo doen”. Schrijven alsof je erboven staat. Ik leer schrijven door te lezen. Ik lees ook graag schrijvers als José Saramago; De stad der blinden, Het jaar van de dood van Ricardo Reis. En Gabriel García Márquez en Milan Kundera, vertellers die duidelijk boven hun verhaal staan.’

En de poëzie, waarmee je toch binnenkwam bij de uitgever?

Hoewel ik er veel meer moeite mee heb een goed gedicht te schrijven dan een kort verhaal, werk ik graag aan gedichten. Het is niet eenvoudig, wordt niet veel gelezen en uitgeverijen zijn er niet altijd zo happig op. Toch blijf ik het schrijven. Poëzie is een liefde van mij. Binnenkort komt er ook een dichtbundel van me uit.’

 

Binnenkort blijkt al heel snel te zijn. Donderdag 12 april verschijnt haar bundel Dwaalllichten bij uitgeverij Podium.

 

 

 

 

 

 

Foto auteur: fotoBuffel

 

Recent

Literair Nederland - 10 jaar geleden

03 april 2013

Vrijheid is opgelegde keuzes van de hand wijzen
Recensie door Adri Altink

‘Veel kennis is waardeloos zodra ze losstaat van de verdeling van kracht, ook al is ze formeel waar.’ In de volgende zin maakte Adorno duidelijk wat hij bedoelt: ‘Als een geëmigreerde arts zegt: “Voor mij is Adolf Hitler een pathologisch geval”, zal de klinische diagnose zijn uitspraak misschien uiteindelijk wel bevestigen, maar de wanverhouding tussen zijn uitspraak en het objectieve onheil dat in naam van deze paranoïcus in de wereld wordt aangericht, maakt de diagnose belachelijk, waarmee de diagnosticus zichzelf alleen maar de hoogte in steekt’.