” is het thema van de roman Het onvermijdelijke toeval. En dat geldt ook voor de uitgave van dit boek. Na een vluchtige blik op het omslag denk je een nieuwe chicklit in handen te hebben, maar als je het boek omdraait kijkt de keurige Duitse Martin Mosebach (1951) je aan. Mosebach heeft al een enorm oeuvre opgebouwd en zijn werk is met meerdere prijzen bekroond. Het onvermijdelijke toeval (oorspronkelijke titel Was davor geschah ) is – opmerkelijk genoeg – de eerste roman die naar het Nederlands is vertaald.
‘Hoe was dat toen ik er nog niet was?’ vraagt de nieuwe geliefde aan de ik-persoon. Het antwoord van de man beslaat de volledige roman. Hij vertelt dat hij in Frankfurt ging wonen. Een collega van de bank nodigt hem uit om een zondagmiddag bij zijn ouders langs te komen, ‘waar “een paar mensen” zouden zijn.’ Zo wordt de ik-persoon een vaste gast op de zondagen bij het zwembad van de rijke familie Hopsten en komt hij op die manier terecht in de kringen van de Frankfurtse upperclass.
De rol van de ik-verteller in het verhaal is marginaal. Zijn belangrijkste functie is de lezer kennis te laten maken met al die nieuwe figuren om hem heen. En dat kan hij op treffende wijze. We leren de oude Schmidt-Flex kennen, de eregast op de feestjes en ‘de natuurlijke koning van elke omgeving’, met zijn zwijgzame vrouw, sombere zoon Hans-Jörg en schoondochter Silvi. Minutieus en zoekend gaat de verteller bij die beschrijvingen te werk. Als hij de familie Hopsten wil typeren komt hij bijvoorbeeld met observaties als deze: ‘Boven villa Hopsten hing niet de muffe geur van een gezin, de generaties leefden discreet samen, het was een genoegen om naar te kijken en daar bestond ook vaak de gelegenheid toe.’ Over de opvallende gast Joseph Salam, een gezette Libanees zegt hij: ‘Hij zag eruit als een man die na vele veldslagen tot rust is gekomen en die het afsterven van de natuur niet melancholisch stemt maar het beschouwt als een ervaring van zijn eigen rijpheid.’
Mosebach is precies in ál zijn beschrijvingen, niet alleen in die van personages. In beeldend taalgebruik, vol met metaforen, vergelijkingen en personificaties beschrijft hij de omgeving, situaties, menselijke verhoudingen en levensinzichten.
In een prachtige sneeuwscène vergelijkt hij bijvoorbeeld de beweging van de rodelaars met de regendruppels op een rijdende trein: ‘sommigen bleven even hangen, anderen stroomden doelgericht voort en verenigden zich tot een dikkere stroom die even later weer oploste.’ Om je te laten voelen hoe nauw de zitplaats in een vliegtuig is, spreekt hij over een schoenlepel die je nodig hebt om op je plek te komen. Over de kunst van het organiseren van feestjes laat hij een personage opmerken dat je er altijd voor moet waken dat slecht gezelschap uiteindelijk goed gezelschap gaat verdrijven. En de sombere Hans-Jörg laat hij tot inzicht komen ‘dat je in werkelijkheid helemaal niet hoeft te zijn zoals je meende te moeten zijn.’ Hans-Jörg vindt pas rust als hij beseft dat hem in zijn leven nooit meer iets ergs kan bedreigen, omdat het allerergste, namelijk dat leven zelf, al plaatsvindt.
Voor je het weet, staat je leesexemplaar vol met potloodstreepjes in de kantlijn en blijf je citaten overnemen in je notitieboekje. Mosebachs observaties zijn verrassend, origineel én herkenbaar. Soms grappig, soms mooi, maar altijd treffend. Daarnaast zijn er natuurlijk intriges, maar de plot heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van die observaties.
Met de keuze voor een raamvertelling creëert Mosebach de mogelijkheid zijn personages commentaar te laten geven op het verhaal zelf, en tegelijkertijd op de kunst van het verhalen vertellen en de keuzes die een schrijver daarbij maakt. ‘Het is gewoon bedacht’ verwijt bijvoorbeeld de toehoorster de verteller als die iets vertelt waar hij niet bij was, waarop het antwoord van hem luidt dat ‘bedacht’ het verkeerde woord is. Hij maakt een vergelijking met het kaartenspel patience: ‘Net als bij patience bestaat elk verhaal uit open en omgedraaide kaarten. Je komt er nog wel achter welke kaarten gedraaid waren – maar uiteindelijk is van belang dat het patience klopt.’
Het onvermijdelijke toeval is een ideaal zomerboek voor lezers voor wie een spannend plot geen must is.