Recensie door Rein Swart
Zoals Jos Palm onlangs in het VPRO-programma Boeken bekende, wilde hij met dit boek zijn moeder Greetje eren, die in 2006 niet de solide katholieke begrafenis had gekregen die zijn vader zo’n tien jaar daarvoor wel heeft gehad. Terwijl de kinderen als het ware met hun gebeden de vader de hemel in duwden, takelde hun moeder langzaam af en stierf zonder veel ruchtbaarheid in een verzorgingstehuis.
Palm trekt in Moederkerk een parallel tussen het leven van zijn moeder en dat van de kerk: zoals de kerk een moeder was voor de gelovigen, zo was zijn moeder de spil in het gezin. De kerk deed er in het begin van de twintigste eeuw alles aan om kerk en gezin samen te smeden tot een hecht bondgenootschap. Greetjes vader, een muzikant, werd niet door de kerk geaccepteerd. Greetje was een Arnhems stadsmeisje, ‘dat wilde geloven en wilde leven’, maar zich voorbeeldig schikte in haar rol. ‘Mijn moeder moet al heel jong een soort dubbelleven hebben geleid,’ schrijft Jos Palm, ‘een verwachtingsvol leven buitenshuis en een afgesloten leven thuis in het kosterhuis, waar ze leefde in de slagschaduw van haar grootouders.’ Voorafgaande aan het moederschap was de vaderloze Greetje eerst nog jeugdleidster. We zijn dan in de tijd van het Rijke Roomse Leven.
Palm beschrijft met veel medegevoel dit vrouwenleven ten tijde van de opkomst en de glorietijd van het katholicisme, en de gestage neergang ervan na de Tweede Wereldoorlog. De katholieken vormden lang een minderheidsgroepering in een protestantse maatschappij. Pas na de erkenning van hun bestaan in 1853 kregen ze recht van spreken. De gelijkberechtiging van het confessioneel onderwijs in het begin van de twintigste eeuw, leidde tot een bloei van de katholieke scholen. De katholieke zuil wist zich temidden van andere zuilen omhoog te boksen, maar na de Tweede Wereldoorlog verbrokkelde zij onontkoombaar door wat Palm het ‘toegenomen persoonlijk welbevinden van de gelovigen’ noemt.
Greetje spiegelde zich wat de liefde betreft aan haar moeder. Ook zij mocht niet met haar ware, de protestantse Henk, trouwen. Twee geloven op één kussen daar sliep de duivel tussen. Een winkeliersvrouw ensceneerde een romance voor Greet met haar broer Piet, een elektricien, die recht in de leer was. In een lijstje met een foto van haar en haar man die na haar dood gemonteerd werd, staat een tekstje dat de indruk wekt dat Greet haar eerste liefde nooit heeft afgezworen. De auteur zegt dat ze zich als vrouw had verstopt. Net als veel seksegenoten van haar generatie bezat ze ‘het vermogen om het eigene in de onderduik te laten gaan, tot er mogelijkheden waren om de levenslust te vieren.’ Veel meer levenslust dan gedienstigheid aan haar gezin en de geestelijkheid viel haar niet ten deel, schrijft haar zoon met spijt. Later werd ze teleurgesteld door de afvalligheid van haar kinderen, die hun heil zochten bij een politieke ideologie in plaats van bij de kerk.
Het is opmerkelijk dat Palm weinig meldt over de sfeer in het gezin. Het zou aardig zijn meer te horen over de verstandhouding tussen de ouders en de kinderen in een veranderende tijd, te meer omdat de algemene kerkgeschiedenis al uitvoerig is belicht. Hoe botsten de kinderen met de ouders, hoe reageerden de kinderen op elkaar, waarin verschilden ze in hun opvattingen? Behalve de notie dat God meekeek als ze in de huiskamer een spelletje Halma speelden, blijft het gezin een gesloten boek. Daarmee samenhangend is de stijl nogal wollig. Het lijkt soms op de commentaarstem op de radio die programma’s begeleidt. ‘Niet langer…, voortaan…’, hoewel dat later in het boek minder gekunsteld wordt.
Het devote jongetje op het omslag, dat bidt voor zijn boterham lijkt niet erg op Jos Palm, tenzij het theater speelt. Voor Palm was het geloof een vorm, die gemakkelijk kon worden ingewisseld voor een leerstellige politieke variant, zo zegt hij zelf. ‘Welbeschouwd was het geloof van mijn generatiegenoten, geboren in de jaren vijftig, blijven steken in de fase van loyaliteit aan de ouders, verder was het nooit gekomen, en misschien was het daarom ook zo gemakkelijk van ons afgegleden.’
Palm neemt het in Moederkerk vooral op voor zijn moeder, die door de kerk in de steek is gelaten. Het lijkt erop alsof hij het de kerk kwalijk neemt dat ze, zoals bisschop Bekkers voorstond, de menselijke kant ging benadrukken en niet meer de verticale relatie met de hemel als zalig makend beschouwde. In de dorpskerk stond na de preek de hoofdonderwijzer op om een verklaring te eisen over het weghalen van het oude altaar. Nieuwe welgestelden holden volgens Palm het bolwerk verder uit, waardoor de ouders hun toevlucht moesten nemen tot conservatieven.als pater Kotte en later een ouderwetse monseigneur, die door hen op handen gedragen werden. Maar viel de vooruitgang tegen te houden? Het was misschien inherent aan de snelle, geforceerde periode van bloei dat de sensus catholicus ook weer in hoog tempo verloren ging. Voor gelovigen, zoals de moeder van Jos Palm, een bittere pil, die ze maar te slikken hadden en die nog een nasmaak ook had toen later bleek dat onder de oppervlakte allerlei gif in de vorm van seksueel misbruik, verborgen zat.