Vijftien jaar geleden verschenen er twee boeken die het nog steeds waard zijn om te worden gelezen: Wie scheep gaat van Rascha Peper en De lijfarts van Maria Stahlie.
Waarom deze twee. Welnu, ze verdienen meer aandacht dan ze over het algemeen gekregen hebben. Rascha Peper is een meester in de vertelkunst en Maria Stahlie is één van de beste prozaschrijvers die ik ken.
Hoewel beiden inmiddels een indrukwekkend oeuvre hebben geschreven, heb ik pas relatief laat kennis genomen van hun werk. Misschien is dat voor mij wel de reden waarom ik meer aandacht vraag voor hun boeken; mijn enthousiasme voor hun werk dateert van niet zo lang geleden en is anders dan bijvoorbeeld voor de boeken van de Grote Drie.
Recent las ik voor het eerst Dooi van Rascha Peper, nu lees ik Wie scheep gaat en dat doe ik met veel plezier. Wat mij in Rascha Peper aantrekt is de krachtige manier waarop zij een verhaal vertelt. Met ogenschijnlijk eenvoudige taal, weet ze de lezer tot het einde te boeien en mee te nemen in het verhaal. Op trefzekere wijze schetst ze de karakters van haar personages. Zoals de recensent ook schrijft: ‘Wie scheep gaat is een sublieme vertelling.’
Na Wie scheep gaat schreef Rascha Peper nog acht boeken. Ze overleed in 2013.
Recensie van 4 augustus 2003 van Wie scheep gaat. Naam van de recensent niet bekend.
‘Zeeblauwe badeendjes van onverwoestbaar plastic, met al even onverwoestbare glimlachjes, omringen de nieuwe roman van Rascha Peper. Niet alleen als aandachtstrekker in de boekhandel: Wie scheep gaat begint en eindigt met de diepzinnige overpeinzingen van zo’n badeendje. Dit wijsgerige kinderspeelgoed komt misschien wat al te gemaakt over, maar speelt desalniettemin een niet te verwaarlozen rol in Pepers sublieme vertelling. Wie scheep gaat verhaalt over de verlangens, angsten en herinneringen van een oude Haagse kleermaker, een Lolita-achtig pubermeisje, een vereenzaamde oceanograaf in New York en een stoere duiker.’ Lees meer…