De Amerikaanse auteur John Cheever (1912-1982) was vooral bekend om zijn succesvolle korte verhalen. Zijn romans daarentegen werden geprezen én verguisd. Cheever ontving onder andere de Pulitzer Prize for Fiction en de National Medal for Literature. Zijn roman Bullet Park verscheen in 1969. Een slechte recensie op de voorpagina van de New York Times Book Review verergerde Cheevers alcoholprobleem en bracht hem in een diep dal. Zijn volgende roman Falconer werd wel lovend ontvangen. Het boek stond wekenlang op 1 in de New York Times Bestseller List. De Nederlandse vertaling van Bullet Park (1969) verscheen voor het eerst in 1980. In 2012 volgde een heruitgave door Van Gennep en deze druk werd door vertaler Guido Golüke volledig herzien.
Bullet Park is een vreemd boek qua opbouw, perspectiefwisselingen en plot. Het doet misschien nog wel het meeste denken aan The Great Gatsby, als het gaat om het handhaven van jezelf in een droomwereld. Bullet Park is niet zo zeer een goede of mooie roman. Het laat zich eerder lezen als een analyse van en een kritiek op de Amerikaanse samenleving. Cheever laat doelbewust en vol ironie de achterkant van het leven in de buitenwijken zien. De keerzijde van de Amerikaanse droom. Er gebeurt vrij weinig, maar toch is het boek interessant om te lezen: het geeft de tijdsgeest van de jaren 60 weer en die blijkt nog heel wat raakvlakken met het heden te hebben. Alleen al daarom was Bullet Park een heruitgave waard.
Niets is wat het lijkt in de wijk Bullet Park. Hoofdpersoon Elliot Nailles is vreselijk gelukkig en de verbetenheid die hij daarin tentoonspreidt is bijna angstaanjagend. ‘Nailles zag pijn en lijden als een vorstendom ergens achter de wettige grenzen van West-Europa.’ En het was absoluut niet ‘de bedoeling dat hij daarheen reisde…’ Niet alleen Nailles leidt een perfect modelbestaan, datzelfde geldt voor zijn buren en vrienden. Maar stukje bij beetje komen hun werkelijke levens aan het licht, al doet de hele buurt angstvallig zijn best om alleen het goede te zien en alle barstjes in het dunne laagje vernis weg te poetsen.
De opbouw van het boek is curieus. Het is verdeeld in drie delen. In het eerste deel staat Elliot Nailles centraal, in het tweede deel zijn tegenpool Paul Hammer. In het derde deel komen beide verhaallijnen samen, al overlappen ze elkaar soms al in de eerste twee delen. Cheever wisselt snel en bijna onopgemerkt, ook binnen de delen, van tijd en perspectief en dat maakt dat de lezer in het begin even moet wennen en misschien wat moeilijk in het verhaal komt. Het boek begint met een scène in de derde persoon verleden tijd, maar loopt bijna onopgemerkt over naar een vertelwijze in de eerste persoon tegenwoordige tijd. Dit wordt vaak in het boek toegepast: tijden en perspectieven wisselen elkaar continu af. Toch stoort dit niet, deze overgangen gaan vloeiend in elkaar over. Maar als lezer word je wel af en toe op het verkeerde been gezet.
In het eerste deel doet Nailles dus hardnekkig zijn best om gelukkig te zijn (en te lijken). Hij ziet ook in anderen niets dan het goede. ‘Hij ging er bij alle mannen en vrouwen van uit dat ze eerlijk en oprecht, betrouwbaar en gelukkig waren en werd vaak verrast en teleurgesteld.’ Het eerste scheurtje in het geluk van Nailles komt aan de oppervlakte als zijn zoon Tony niet meer op wil staan. ‘Ik hou van de wereld. Ik voel me alleen gedeprimeerd, dat is alles,’ verklaart Tony die weken in bed blijft. Nailles wil er niet aan dat er iets ergs aan de hand is en houdt hardnekkig vol dat zijn zoon de Ziekte van Pfeiffer heeft. Flashbacks laten het leven van de familie Nailles vóór Tony’s ziekte zien. Het leventje van Nailles gaat zijn gangetje (in het heden en verleden), al is er af en toe wat turbulentie die haastig wordt weggepoetst. Een humoristische scène ontstaat als Tony een oudere weduwe met wie hij naar bed is geweest uitnodigt voor een gezinslunch. Zijn ouders zijn in shock als ze er achter komen dat dit serpent hun onschuldige 17-jarige zoon verleid heeft. Hoe komt deze lunch ooit nog goed, vraag je je af. De oplossing is heel simpel. Ze spelen gewoon het spel ‘ik heb mijn grootmoeders koffer gepakt’. Dat deden ze immers ook altijd toen Tony klein was en ‘het allemaal niet zo goed ging.’ En zo wordt de lunch uitgezeten en is het gezin na afloop weer net zo gelukkig als daarvoor. Nailles’ leven kabbelt verder naar de scène die duidelijk maakt waarom Tony in bed blijft liggen en wat de rol van Nailles daarin is. De gemoederen lopen hoog op op het golfveld. ‘Ik kon maar niet begrijpen hoe mijn enige zoon, van wie ik meer hou dan van wat dan ook ter wereld, me zover kon krijgen dat ik hem wilde vermoorden.’ Hier zitten we dus duidelijk weer in het ik-perspectief.
In deel 2 schakelt Cheever over naar Paul Hammer, al kan ook hier het perspectief zo maar switchen naar Nailles, of iemand anders. In tegenstelling tot het geluk van Nailles, zwelgt Hammer in zijn ongeluk. Hij is een onecht kind met een afwezige vader en een moeder die volledig op gaat in haar eigen excentriciteit. Zijn oma voedt hem vanaf zijn zesde op en haar eerste daad is hem zijn onechte naam afnemen. Voortaan heet hij Hammer, omdat er toevallig een man met een hamer langs liep. Hammer is vreselijk eenzaam, maar koestert dit gevoel ook. Hij ontdekt dat bastaards een bedreiging voor de geordende samenleving vormen en buit dit uit. Na een rusteloze zwerftocht over de wereld bezoekt hij zijn moeder. In een van hun spaarzame gesprekken brengt zij hem op het idee om ‘de wereld wakker te schudden’. Paul Hammer strijkt kort daarna, inmiddels getrouwd, neer in Bullet Park waar hij uiterlijk net zo perfect probeert te zijn als zijn buren. Maar hier in Bullet Park zal hij zijn morbide plan om de wereld te veranderen uitvoeren. Het is toeval dat hij daarvoor zijn oog op Nailles als lijdend voorwerp laat vallen. ‘Er was die toevallige combinatie van onze namen en ik vond dat hij een prettig uiterlijk had.’ De eerste band ontstaat tussen beide mannen als zij getuigen zijn van de zelfmoord van een man die voor de trein springt. ‘Ze waren slechts kennissen maar het dodelijk ongeluk had hen in een intieme relatie gedreven.’ En ineens is de alwetende verteller weer aanwezig. Deel 3 telt slechts 19 van de 228 pagina’s van het boek en hier gebeurt eindelijk écht wat. En niet zomaar wat: razendsnel ontvouwt de plot zich. De ironie druipt van de pagina’s, vooral de bijtende laatste zin is gedenkwaardig. En dan is het boek, eigenlijk heel abrupt uit. Net als het verhaal begonnen is. Maar natuurlijk leefden ze nog nog lang en heel, heel gelukkig. Of toch niet?