De verteller in De vrouw met het rode haar, de nieuwe roman van Orhan Pamuk, had eigenlijk schrijver willen worden. Dat hij ingenieur in de aardwetenschappen en aannemer (zeg maar: projectontwikkelaar) werd, heeft alles te maken met de geschiedenis die hij de lezer voorschotelt. Een geschiedenis waarin voor hem de rol van hulpje van een puttengraver is weggelegd. Samen zoeken ze naar water. Verhalen vertellen is tijdens die exercitie hét tijdverdrijf.
Verhalen zijn voor Orhan Pamuk de toegangsweg naar een veronachtzaamd verleden en wezenlijk voor het bewust zijn van identiteit. Over zijn nieuwe roman zegt Pamuk zelf dat het ‘een onderzoek naar de achtergronden van autoritair gedrag in Azië en individualisme in Europa via het verhaal van koning Oedipus van Sophocles uit Griekenland en het Boek der Koningen van Ferdowsi uit Iran’ is. Als altijd is het verhaal in deze nieuwe Pamuk gelaagd en complex, maar zijn zinnen zijn korter dan voorheen.
De vrouw met het rode haar uit de titel maakt deel uit van een theatergezelschap dat in de buurt van de puttengraver en zijn knecht neerstrijkt. Het schijnt dat zij niet alleen hun dagelijkse routine verstoort, maar ook het leven van de verteller ingrijpend beïnvloedt.