Gisteren was facebook verdwenen. Het moederhart kon het niet meer aan, nooit geklaagd, maar het was genoeg, ze was stuk. Ik had juist een foto van geoogste tomaten uit eigen tuin klaarliggen, zweempje middagzon erover, prachtig, wat woorden erbij. Wilde ik plaatsen, hoefde niet meer, opeens waren er momenten met ‘niks’ te over. Dan beseffen dat van de vroege ochtend tot laat in de nacht, met een klik, de fb pagina geopend werd, kijken, wie wat plaatste, waar een like te plaatsen om tot een afgerond getal te komen( 69 likes naar 70, 199 naar 200 te klikken, en door maar weer). Zulke gewoontes ontwikkel je nu eenmaal tijdens fb-turen. Daar is iets aan af te lezen, maar dat doen we nu niet. De dagen zijn de laatste tijd al zo anders geworden, er dingen zijn die niet wennen. De leegte, het doelloos kijken naar dat wat niet meer is.
Zoals zondagen, die sinds A.L. Snijders uit dit leven vertrok, nooit meer goed komen. Nog steeds vind ik mezelf, na een jeukend gevoel van gemis, (er is iets, er was iets, waar is het?) met lege handen terug achter mijn laptop, turend naar de gras-lijst, een nieuw zkv, dat niet meer komt. Dan open ik het mapje van eerder ontvangen zkv’s, kies er een uit, lees, open een ander, lees, kom in de wereld van Snijders, waar alles gebeurt op Snijderiaanse voorwaarden. Ik lees het zkv waarin Snijders bezoek krijgt van een onbekende man die de gewoonte heeft bij schrijvers aan te kloppen. In veel zkv’s heeft Snijders te maken met onaangekondigd, onbekend bezoek, vaak het beste bezoek. Deze man was voorbereid, had een fles sterke drank, ‘De Sjirurch’ bij zich. Het vermoeden dat Snijders dingen verzint (wat nooit zo is), bij ‘De Sjirurch’ denk ik dat ook. Ik google de naam, kom terecht bij een weduwe in Sneek die na de dood van haar man in 1864 een stokerij begon. Zij mengde jenever met een kruidenmengsel van ene Hendrik Beerenburg uit Amsterdam. Er volgden vele soorten mengsels van deze Beerenburg, met ieder hun eigen doelgroep. Het etiket op ‘De Sjirurch’, vermeldt, ‘Foar strontskippers, trûbadoers en oar rosmos’. Duidelijke taal, al weet ik niets van ‘oar rosmos’ te maken.
Snijders laat de onbekende man, van beroep vuilnisman, binnen. Op anderhalve meter praten ze over toneel en literatuur. Het is waar, vuilnismannen staan bekend om hun poëtische inslag. Op tafel tussen hen in ligt een bundel van de Roemeense dichter Matei Vişniec, die de liefde over poëzie ondervond, ‘Als een geslagen hond heb ik van haar gehouden, zoals een zwerver houdt van de vrijheid, zoals een paardendief houdt van het gestolen paard.’ Een tekst die ik ook aan Snijders toevertrouw. Na afloop draagt Snijders het gedicht ‘Over de roman waarin ik werk’ voor aan de man. Daarin loopt de dichter door de stad, komt spullen van zichzelf tegen: een kamerjas, familiefoto’s, de roman waaraan hij al dertig jaar werkt, restant van een hemd in een vuilnisbak. Er steekt veel poëzie in vuilnisbakken, geen mooier beroep dan vuilnisman, op vrije dagen bij schrijvers aankloppen.
Facebook is inmiddels terug online, Snijders blijf ik in mijn mailbox nog wel even zoeken.
Zkv uit: Tat tvam asi / A.L. Snijders / AFdH Uitgevers
Inge Meijer is een pseudoniem, valt voor een goed verhaal, een stijl, een woord (keukentafel, zolderkamer), een mening.