Suikerfabrieksterrein

In mijn gedachten is alles mogelijk en slapen in een tot jeugdhostel verbouwde container leek me een mogelijkheid. Het is de werkelijkheid waarover ik meestal struikel. Ik boekte twee overnachtingen voor Mijn lief en mij. Het hostel lag op tien minuten fietsen van het centrum van Groningen en de prijs was zeer billijk. Groningen kent een Puddingfabriek en een Suikerfabriek, de een produceerde pudding, de ander suiker. Zo eenvoudig kan het zijn. Nu bieden ze plaats aan festivals en is er een hostel op het Suikerfabrieksterrein. De openingsavond van het poëziefestival Dichters in de Prinsentuin vond plaats in de Puddingfabriek, het dagprogramma in de Prinsentuin. Waar door loofgangen werd gegaan en door een gat in de heg naar gedreven, timide en volleerde dichters geluisterd, die dingen zeiden als: ‘Met mij is niet te doen’.

In de container sliepen we met zijn tienen in vijf stapelbedden. Tijdens de nachtelijke uren was er veel in- en uitloop. Een groep Duitse jongeren bleef op tot alle drankflessen die ze hadden meegezeuld leeg waren, strompelden toen hun stapelbedden in. Er werden hoofden gestoten, voeten glipten van bedranden bij de klim naar het bovenbed, er klonk veelvuldig een hartstochtelijk ‘Scheiße’. Waarna het ruften begon, het snurken in alle toonaarden en de lucht zich verdichtte tot een alcoholwalm. Verscholen onder het dekbed in een benedenbed vroeg ik me oprecht af hoe ik in godsnaam hierin verzeild was geraakt. Soms ontbreekt mij het verstand. Ik had iets nodig – geen drank of andere verdovende middelen – om uit deze werkelijkheid te verdwijnen. Er was een nachtlampje en ik had het ultieme boek voor op reis bij me, Het oog van de naald van A.L. Snijders.

In ‘Wal mijner tanden’, haalt Snijders een stukje aan van J.H. Donner, schaker, schrijver en vriend van Mulisch. Tijdens een zondagmiddagwandeling vraagt zijn dochtertje, Marian: ‘Hoe heten die poppen ook alweer aan touwtjes, die we laatst gezien hebben, papa?’ Voor Donner kon antwoorden, doet het meisje een gok: ‘Majoretten?’ Daar raakte de geest van in verwarring, het correcte antwoord floepte weg. Donner: ‘Haar eenvoudiger woord had het mijne met één klap weggevaagd.’

Niet wetende dat J.H. Donner een dochter had, kwam ik haar die dag twee keer tegen. ’s Ochtend in de trein naar Groningen las ik in de krant ‘Tien geboden’ van Arjan Visser met schrijfster Marian Donner (1974). Haar ontnuchterende meningen: ‘Verlangen naar zuiverheid is funest, domweg omdat het niet haalbaar is’, bracht een heerlijke verschuiving in de geest teweeg. Evenals: ‘Weet je wat ik doe met herinneringen waarover ik me mogelijk zou kunnen schamen? Daar maak ik gewoon ándere verhalen van. Nee joh, ik heb helemaal niet over iemand heen gekotst die keer, ik was net op tijd bij de wc!’
’s Nacht was ze het kind in het zkv van Snijders dat met haar vader wandelde en voor woordverwarring zorgde. Of ik slecht geslapen heb die nacht? Welnee, ik heb me kostelijk vermaakt in Groningen.

 


Inge Meijer is een pseudoniem, leest de godganse dag, heeft een NS-kortingskaart en schrijft.

 

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: