Het genre van het reisboek verbinden we meesttijds aan verre landen. Reizen dichtbij huis zonder de Hollandse grens te overschrijden en daarover schrijven, dat deed de in 2015 overleden dichter Hans van de Waarsenburg (1943 – 2015).
Vaak verwisselde hij zijn woonplaats Maastricht voor zowel Europese landen als voor Amerika, Macao, Puerto Rica en Indonesië. Tussendoor zocht hij Zeeland op. Het strand bij Domburg is het vertrekpunt geweest voor één van zijn mooiste bundels zeepoëzie in de Nederlandse literatuur: Avondlandschappen (1982). Hierin strijden doodsgedachten en drang om te (over)leven met elkaar om voorrang. Het zijn hoofdmotieven in Van de Waarsenburgs werk die in de openingsstrofe van de tweede afdeling in de bundel duidelijk herkenbaar zijn:
In een Zeeuwse stilte
daalde de tijd van regen neer.
Scheef hij eb en vloed
soms huiverend, maar altijd
starend, de getijden voorbij
De vierde en laatste afdeling van Avondlandschappen heet ‘(Sardijns) Avondlandschap’ en eindigt met een catharsis: dood en leven verenigen zich, lopen in elkaar over. De zintuigen van de dichter ‘zijn de zee geworden’ en daarmee krijgt het aardse bestaan een grenzeloze en onsterfelijke aanblik.
De bundel Avondlandschappen kan vanwege het eigen geluid waarin telkens een niet-Hollandse melancholie doorklinkt als van een fado, in kwaliteit wedijveren met de zeegedichten van Hans Lodeizen en zelfs van A. Roland Holst.