Voor de zoveelste keer herlees ik Der Butt (De bot) van Günter Grass uit 1977. Dit boek bergt zoveel in zich dat het lijkt alsof je meerdere boeken tegelijk leest: een kookboek, een sprookjesboek, een feministisch manifest, een schelmenroman, een geschiedenisboek. Hierdoor wisselt ook de leeservaring: nu eens is het hilarisch, dan weer ontroerend, af en toe wrevel verwekkend, maar altijd om van te genieten. Het is zo bont en veelomvattend, dat je bij herlezing steeds weer iets tegenkomt dat je eerder niet was opgevallen.
De bot wordt in de Steentijd gevangen in de Oostzee op de plek waar later Grass’ geliefde Danzig zal staan. In ruil voor de vrijheid belooft hij de visser, Grass’ alter ego, onsterfelijk te maken en hem met raad en daad bij te staan in zijn pogingen in verschillende tijdperken om onder de heerschappij van de vrouwen uit te komen. Zij hebben de macht in de keuken en in het bed. In de 20e eeuw is het de schrijver die het verhaal van de bot vertelt aan zijn zwangere vrouw: in negen maanden doet hij verslag van zijn negen levens, terwijl de bot opnieuw gevangen wordt en voor een feministisch tribunaal gebracht wordt, waar hij wordt aangeklaagd als voorvechter van de onderdrukking van de vrouw.
In 2007 werd de eerste zin van Der Butt uitgeroepen tot mooiste openingszin uit de Duitstalige literatuur: ‘Ilsebil salzte nach’ (Ilsebil voegde zout toe). Volgens de jury zou hieruit blijken dat het toch weer de vrouw is die betekenis toevoegt.