Wonderschone verhalen

In de vroege ochtend reden we met de Lelijke Eend naar een recreatiemeer op zeventien kilometer afstand. Gisteren kochten we zomerschoenen, die behoorlijk prijzig waren. Terwijl we langs bosranden reden met af en toe een opening met zicht op een akker met jonge aanplant, spraken we af dat we vandaag geen cent zouden uitgeven. We hadden brood met schapenkaas en rucola mee, en een fles water. Later, toen we langs een soort slotgracht reden, kon ik me opeens voorstellen dat als ik de dingen niet goed meer zou weten gelijk zoals je als baby de dingen nog niet wist, ik vaak met de Lelijke Eend zou willen worden rondgereden. In de Eend voelt rijden als op reis gaan, ook als de bestemming niet ver is. Ik sprak mijn gedachte uit, hij lachte, zei dat het goed was. We zetten de auto op de parkeerplaats van een restaurant waar bij de ingang een bord stond dat hier alleen gasten van het restaurant mochten parkeren. We haalden onze tassen uit de auto en liepen naar het strandje waar je zonder badkleding het water in kunt. 

We liepen langs een weide waar uitheemse runderen graasden, aan de andere kant van de wei lag het meer er prachtig bij. Het strandje dat wij voor ogen hadden, was nog een flink eind lopen, het was warm. We keken elkaar aan, gingen door het klaphek dat de runderen binnenhoudt, de wei in. Aan de waterkant legden we onze spullen in het gras, keken om ons heen en doken het water in. Het was heerlijk, we zwommen een flink stuk, kwamen niemand tegen. Daarna zaten we op onze handdoeken en aten het brood met schapenkaas en rucola. Toen nam ik het boek Hoe ik de vissen ontmoette, van de Tsjechische schrijver Ota Pavel uit mijn tas, me enthousiast aangeraden door een vriend. Op een ochtend appte hij me ‘Ken je dit al?’ met de cover van het boek. Hij sprak over, ‘wonderschone verhalen in prachtig proza over vissen’ en, ‘de diepe verbondenheid met de natuur’. Enthousiasme van een vriend moet immer gehonoreerd worden, ik kocht het boek.

Misschien omdat ik aan een meer zat, of door het zonlicht op het wateroppervlak waarboven talloze libellen scheerden, of de wind die langs bomen en struiken streek waardoor de verhalen van Pavel zich zo perfect lieten lezen dat ik na elk verhaal opkeek, als zou de wereld veranderd zijn. Het waren prachtige verhalen waarin, zonder dat triestige zaken benoemd werden, er toch sprake was van een bepaalde droefheid. Ik moest denken aan Het dikke schrift van Ágota Kristóf, verhalen die je door hun zuiverheid en heftigheid overmannen. Pavel vertelt over zijn leven met een stem waaraan je gekluisterd raakt. Hij schreef ze in de perioden dat hij, geplaagd door een bipolaire stoornis, in inrichtingen verbleef. Een verhaal begint zo: ‘We gingen hout sprokkelen.’ Een onderneming met de hele familie. ‘Ik liep stil achteraan in de familieoptocht om alles te zien en niets van mijn leven te missen.’ In al zijn verhalen is hij de stille toeschouwer van zijn leven, dat hij in, ja, ‘wonderschone verhalen’ heeft beschreven. En die vissen, nog nooit iemand zo liefdevol over vissen horen spreken. Ota Pavel leefde van 1930 tot 1973. Lees dit boek!

 

 



Inge Meijer is een pseudoniem, leeft op bij een goed verhaal.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: