Nergens in de hele buurt vond je een boerderij die zo smerig en armoedig was. De jongen met de krulletjes stond met zijn neef Gwilym bij het varkenshok en keek over het beschot naar de zeug en haar hongerige jonkies. ‘Hoeveel biggetjes?’, vroeg het jochie. ‘Vijf’, zei Gwilym, ‘de moeder heeft er een opgegeten’. Ze telden de dartele roze diertjes, maar zagen er niet meer dan vier. Nog eens. Vier biggen met hun kale staartjes beklommen hun weldadig knorrende moeder. ‘Ze heeft er nog een opgegeten’, zei de jongen, en pakte een stok om de zeug op haar rug te krabben, ‘of er is een vos naar binnen gesprongen’. ‘Nee, het was de moeder niet en ook niet de vos’, zei Gwilym, ‘het was vader’. De jongen zag in zijn verbeelding hoe zijn oom Jim zijn tanden in het biggetje zette, terwijl de spartelende biggenpootjes uit zijn mond staken. ‘Hij verkocht het voor drank’, zei Gwilym met een hese stem, ‘vorig jaar met Kerstmis nam hij een schaap over zijn schouder en was hij tien dagen in de lorum’.
De goede verstaander weet genoeg, de passage komt onmiskenbaar uit Dylan Thomas: Portrait of the Artist as a Young Dog. De titel is een knipoog naar James Joyce: A Portrait of the Artist as a Young Man — tegenover de nogal pretentieuze geestelijke worstelingen onder het regime van de Jezuïeten van de Ierse schrijver, staat het rauwe bestaan van dronkenlappen en sappelaars op het platteland van Wales. Thomas vertelt over het bezoek bij grootvader Dai Thomas, die geobsedeerd is door Llangadock en die zijn kleinzoon meeneemt op weg daar naartoe. ‘Ik ga naar Llangadock om begraven te worden’, zegt hij tegen de dorpsgenoten die ze onderweg tegenkomen. ‘Maar je bent nog niet dood, Dai Thomas’, roept Meneer Price. Dai denkt even na en zegt: ‘Het heeft geen zin om dood te liggen in Llanstephan, de aarde is aangenamer in Llangadock, je kunt daar je benen strekken zonder dat je in zee terechtkomt’. De buren komen dichterbij: ‘U bent niet dood, Meneer Thomas’. ‘Hoe kunt u levend begraven worden?’. ‘Niemand gaat u begraven in Llanstephan’. ‘Ga maar gauw naar huis, Meneer Thomas, er staat een potje bier voor u klaar’. ‘En cake’. Maar grootvader blijft stevig op de brug staan, met zijn tas onder de arm geklemd. Hij staart naar het stromende water en in de lucht; een profeet die geen twijfels kent.