Ik stond op het punt om naar bed te gaan toen ik er ineens aan dacht dat ik de bak met oud papier nog buiten moest zetten, ook al was het laat, de mensen die het komen ophalen zijn altijd vroeg. Het was gaan vriezen, de wielen van de bak ratelden luidruchtig door de koude, stille nacht. Om er zeker van te zijn dat de juiste bak aan de beurt was – de gemeente had vier van die grote kliko’s in mijn tuintje verordonneerd – tilde ik het deksel op van een bak die er al stond. Goud op snee fonkelde me tegemoet en het licht van de volle maan weerkaatste op leren banden: iemand had zijn halve bibliotheek in de papierbak gekieperd. Er was op dit late uur niemand te zien op straat, dus trok ik de bak onder een lantaarnpaal en haalde de boeken er een voor een uit. Twintig delen van de Summa-encyclopedie in kleur, oude woordenboeken en een stapel romantische winkeldochters die je op elke rommelmarkt als oude bekenden kunt begroeten. Weeskindertjes waren het, vondelingenboeken die vochtig van condens verkleumd in de kliko lagen, als een nestje ongewenste kittens dat in een vuilniszak in de berm achtergelaten was om er maar vanaf te zijn.
Voor mij zijn boeken bezield, ik voelde me als de hoofdpersoon in het verhaal Herinneringen aan Needleman van Woody Allen, die dol was op tonijn: ‘[…] op een keer had hij, zich onbespied wanend, alle blikjes geopend en gemijmerd: “‘Jullie zijn allemaal mijn kinderen.”’
Maar ik kon ze toch niet mee naar huis nemen? Mijn eigen boeken stonden elkaar al te verdringen op de planken. Ik zou deze arme afdankertjes moeten begraven, zoals joden doen met boeken waarin de onuitsprekelijke naam van God geschreven staat. Ik had gelezen dat die naar de ‘geniza’ gaan, een ruimte in de synagoge waar versleten heilige teksten worden opgeborgen en op een natuurlijke wijze kunnen verteren. Als het echter Thorarollen zijn, die niet meer gerestaureerd kunnen worden, krijgen ze een echte begrafenis op de Joodse begraafplaats.
Nu waren deze versmade boeken weliswaar niet heilig, maar er zijn maar weinig boeken waar het woord ‘God’ niet in voorkomt, al is het maar als verwensing. Ik zag mezelf echter niet in nachthemd met een spade op de hondenuitlaatplaats of in het kinderspeeltuintje een enorme kuil graven bij het licht van de maan; wee de slapeloze buurtbewoner die toevallig uit het raam zou kijken. Dus heb ik afscheid genomen van de boeken en en hen getroost, hoop ik, met het gedicht van Lucebert, voor alles van waarde dat, net als zij, weerloos is:
De zeer oude zingt
De zeer oude zingt:
er is niet meer bij weinig
noch is er minder
nog is onzeker wat er was
wat wordt wordt willoos
eerst als het is is het ernst
het herinnert zich heilloos
en blijft ijlings
alles van waarde is weerloos
wordt van aanraakbaarheid rijk
en aan alles gelijk
als het hart van de tijd
als het hart van de tijd
Uit: Verzamelde gedichten, (1974)
Poëzierecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.