‘Het kon zomaar zijn dat vrouwelijkheid, in de vorm die mij geleerd is, aan haar eind is gekomen’, schrijft Deborah Levy in haar ‘Living autobiography’. Zelf denk ik, terwijl ik lees over de Indonesische schrijver Basuki Gunawan, dat het zomaar kon zijn dat de geschiedenis, zoals die zich aan mij voordeed, in zijn volledigheid onvolledig is. Wat weet ik van de onafhankelijkheidsstrijd vlak na de tweede wereldoorlog in Indonesië als ik enkel de boeken van Nederlandse schrijvers daarover gelezen heb?
Bij de kringloopwinkel vond ik laatst een dikke bundel autobiografische werken van Hella Haasse, Het dieptelood van de herinnering. Ik begon te lezen met Zelfportret als legkaart, dat als een uitvergroot equivalent van het kleine essay, Why I Write van Orwell kan worden gezien. In haar zelfonderzoek naar wat en hoe zij als vrouw wil schrijven, komt ze tot het inzicht dat schrijven ‘niet in de eerste plaats als doel op zichzelf, als roes, als emotioneel stofwisselingsproces bedoeld is (…) maar vooral om datgene uit te drukken dat belangrijker is dan het schrijven zelf: bewust leven.’
Haasse schreef overigens drie maal een boekenweekgeschenk. Het eerste was Oeroeg, over het einde van het Nederlandse koloniale tijdperk in Indonesië.
Toen viel De Parelduiker op de mat met op de cover: ‘Basuki Gunawan schreef hét vervolg op Oeroeg’. Vijf jaar na Oeroeg schreef deze Indonesische schrijver en socioloog in opleiding Basuki Gunawan (1929-2014), een feuilleton getiteld Winarta voor literair tijdschrift De stem. Over diezelfde koloniale oorlog vanuit het perspectief van een Indonesische jongeman die wraakzuchtig streed tegen het Nederlandse leger. De novelle kreeg een eervolle vermelding bij de Reina Prinsen Geerligsprijs uitreiking in 1953. Hella Haasse zat dat jaar in de jury. De novelle zal haar zeker hebben aangesproken. Al is Alfred Birney, die in De Groene Amsterdammer schrijft over Winarta, van mening dat men er in die tijd ‘nog niet aan toe was’ dat deze koloniale strijd beschreven werd door een Indonesiër. En, gaat hij verder, ‘nu feitelijk nog maar half; liever beschrijft men die zelf dan simpelweg overgaan tot het vertalen van boeken van Indonesische historici.’ Birney is het die de novelle, ‘hét vervolg’ op Oeroeg noemt. Het van een ‘hogere literair orde’ vindt dan Oeroeg.
De Australische schrijver en vertaler David Colmer schreef een prachtige bijdrage voor De Parelduiker over deze schrijver en zijn novelle. Colmer raakte in de jaren negentig met zijn gezin, wonend in Amsterdam, bevriend met het gezin van de dochter van Gunawan. Hij kreeg via haar de novelle Winarta van haar vader in handen. ‘Bas, die ik vaak was tegengekomen op familiebijeenkomsten en kende als de stille, maar beminnelijke, toegeeflijke opa’. Het is een vreemd gemiste kans dat het manuscript toen niet werd uitgegeven, hoewel toenmalig Querido uitgever Alice van Nahuys grote belangstelling had. Nadat ze een deel van Winarta in De stem had gelezen, schreef ze aan Gunawan dat ze graag in aanmerking kwam een uitgave te overwegen. Deze brief, en ook een tweede brief waarin gerept wordt van het verhaal in boekvorm te laten verschijnen, waren verkeerd geadresseerd.
Als de brieven hem eindelijk bereiken volgen er enkele ontmoetingen met Van Nahuys om redactionele wijzigingen te bespreken. Maar dan ontvangt Gunawan in juli 1955 een brief van de uitgeefster waarin ze schrijft: ‘Ik vrees dat ik U moet teleurstellen met de mededeling, dat wij, zelfs na veranderingen in Uw manuscript WINARTA, dit niet zullen uitgeven. Niet, dat wij vinden dat het manuscript er niet beter op is geworden, maar, ik geloof, dat gezien de gespannen verhouding tussen Indonesië en Nederland, het zomin voor U als voor ons prettig is, dat het boek nu zou verschijnen.’
Wat de reactie van Gunawan was, is niet bekend. Hij leek me een bescheiden, aardige man, te aardig misschien. Dan nog, Gunawan was geen veelschrijver. Maar stel, zoals Birney ook overweegt in De Groene, als zijn novelle wel in de jaren vijftig in boekvorm was verschenen, dan had zijn schrijverscarrière er wellicht anders uitgezien. Lees dit intrigerende stuk van David Colmer (vertaling Hans Kloos) in De Parelduiker, waar overigens nog veel meer moois in staat. Rest mij deze novelle aan te schaffen.
Inge Meijer is een pseudoniem, schrijft over wat ze leest (en hoort).