Sinds kort begin ik de dag met een koude douche. Dat komt door een van de figuren uit De afwezigen van Lieke Kézer. In het begin is er een passage waarin Frank, een oude man en zijn twaalfjarige buurjongen Joshua, die hij na het overlijden van zijn moeder onder zijn hoede heeft genomen, naar New York gaan. Hij wil Joshua iets tonen, iets dat de stille jongen in beweging moet brengen. Dat is wat we behoren te doen, elkaar in beweging brengen. De ochtend na aankomst verslaapt Frank zich en zit Joshua, allang wakker, voor de tv. Ze kennen elkaar nog niet zo goed. ‘Je had me wakker mogen maken, je mag me altijd wakker maken,’ zegt Frank. Hij stapt snel uit bed, neemt een ijskoude douche.‘[staat] naar adem happend onder de ijzige straal, hij dwong zichzelf er dertig seconden onder te blijven staan om zijn bloedsomloop op gang te brengen.’ Toen leek het me opeens van belang mezelf tot iets te dwingen, iets op gang te brengen.
Nu moet ik wandelen. Iemand zei dat wie een uur zit, een half uur moet lopen. Ik wandel weleens. Soms loop ik tien kilometer naar de stad, en weer terug. Vanmorgen trok ik mijn wandelschoenen aan als begin van een dagelijkse gewoonte. Ik stak twee straten over, liep door hoog opgeschoten grasland en bloemenvelden. Stak een smalle weg over, langs een vervallen boerderijtje uit 1757. De takken van de oude walnotenbomen opzij van het voorhuis hingen zwaar van de groene bolsters. Ik prijs mezelf dat ik een walnotenboom herken als ik er een zie. Als ik met iemand wandel zeg ik, ‘Kijk, een walnotenboom’. Er zijn genoeg struiken, bomen, planten die ik niet ken, onbekend landschap, en dacht aan de Duitse essayist Julius Heine. Waarvan ik niet weet of hij echt bestaat, op google loopt elk spoor op niets uit.
Wel is er dat kleine witte boekje met essays, Schaduw werk van hem. Een betoverend boekje. Een boekje als een kleinood, om bij je te dragen, eruit voor te lezen als de behoefte zich voordoet. Ik dacht, als dingen vastlopen, nietszeggend zijn, is het goed Julius Heine te lezen. Als ik je nu zou tegenkomen tijdens mijn wandeling, zou ik je dit fragment willen voorlezen. ‘Ongetwijfeld kent u allen de favoriete passage van dichters en schrijvers uit het paradijsverhaal. De eerste mens die in de tuin van Eden loopt, die kijkt en nog eens kijkt, die namen geeft aan planten, de bomen, de dieren en stamelend de wereld in taal brengt. Al scheppend vindt hij de wereld. Hij vond, kan je ook zeggen, wat er altijd al was maar had taal nodig om dat te weten – en dat bedoel ik met mijn oproep: met nieuwe beelden en nieuwe taal kunnen wij de wereld opnieuw leren kennen.’
Dan kunnen we praten over de omkeerbaarheid der dingen, over welke kant we op zullen gaan.
Schaduw werk / Schattenschriften / Julius Heine, tweetalige editie, vertaling Anna Eble, 68 blz. / zesde en laatste deel in de serie ‘Schemerschijn’ van de Jan van Eyck Academie /€ 15,- of gratis bij een jaarabonnement op Terras.
Inge Meijer is een pseudoniem, reist met mondkapje, ontsmettingsgel en een goed verhaal.