Uitgeverij Van Oorschot brengt een nieuwe reeks uit, getiteld Terloops, die bestaat uit kleine wandelboekjes waarin schrijvers hun favoriete wandeling optekenen. De eerste twee zijn Bergje van Bregje Hofstede en Je keek te ver van Marjoleine de Vos. De serienaam Terloops is wellicht ontleend aan het eerste van de drie wandeldagboeken van J.J. Voskuil, eveneens auteur bij Van Oorschot. Hofstede en De Vos gebruiken beiden het woord terloops ergens in hun tekst. Dat kan geen toeval zijn. Zij verbinden de buitenruimte met particuliere ervaringen en gebeurtenissen uit verleden, heden en de toekomst die beide auteurs voor de natuur donker inzien.
De wandelingen vormen de basis voor een vertelling over persoonlijke belevenissen en gevoelens, al zijn de bespiegelingen van De Vos filosofischer van aard. Hofstede’s titel Bergje spruit voort uit de fantasie in haar kindertijd, toen ze met haar ouders en zus jaarlijks in de Dolomieten ging skiën en ze geobsedeerd raakte door de berg Sass Songher. Ze verbond haar voornaam met het woord berg. Bergje begint met haar treinreis in juli naar de vroegere vakantieplek, waar ze zes weken eerder met haar relatie, consequent aangeduid als ‘de jongen’ ook een week doorbracht. Ze wil ‘per se dat hij de plek waar mijn kindertijd woont in zijn hart zal sluiten.’
Symboliek
Van de vermelde jeugdvakanties maakt Hofstede gebruik om de geschiedenis van onder meer Zuid-Tirol en de Ladijnen uit de doeken te doen en de bergen in de omgeving te benoemen. Als de volwassene van nu ziet ze de monumentale berg elke dag ‘uit net een andere hoek […] Maar altijd heeft hij dezelfde kenmerkende, afgeplatte kop, daaronder de schuin aflopende kraag en de wijd uiteenvallende mantel, die onderaan is afgezet met een bies van witte steengruis.’
De wandelvakantie met de jongen lijkt een test. De ik suggereert subtiel dat de relatie niet blijvend is, dat de jongen zich misschien van haar zal afkeren. Ze vreest dat zij niet tot hem kan doordringen. ‘Alles wat ik zeg moet zich een weg door zijn gehoorgang vechten, tegengewerkt door inwendig rumoer.’ schrijft ze poëtisch. De wandelingen lijken symbool te staan voor de relatie. Samen lukte het niet de top van de Sass Songher te bereiken, in juli slaagt de ik er in haar eentje wel in. De woorden depressie en somberte zijn dan al gevallen. Over hoe dat allemaal zit en hoe het afloopt met de jongen doet Hofstede er het zwijgen toe.
Wereldproblemen als hinderlijke last
Marjoleine de Vos is dromeriger, geeft zich over aan beschouwingen over de wereld en de plaats van de worstelende mens daarin. Ze woont in Noord-Groningen en wandelt vanuit Zeerijp langs Eenum, Wirdum, Loppersum. De Vos beseft dat de mens historisch wil leven, het verleden wil kennen en vasthouden, het heden vastleggen. Maar ‘… de sfeer van het moment, die wil je behouden, alles van het buitenzijn op een mooie morgen, in je eentje lopen, even niet verlangen naar iets van vroeger of van straks, hier in de stilte, het licht, de weidsheid.’ Wandelen in de natuur maakt een mens los van zichzelf en van de wereldproblemen, ervaart ze. En inderdaad, als De Vos die wereldproblemen in een paar zinnen bij name noemt ervaart ook de lezer een hinderlijke last en wil hij direct terug naar de stille leegte van het platteland, weg van alles.
Zinloosheid
Vaak is er ‘het bange hoofd’ en de drukke gedachten daarin die de wandelaar afleiden van de omgeving. ‘Je keek te ver. Dat wat je zoekt is hier,’ constateert De Vos. Ze peinst over de betekenis van het leven op aarde, het tijdbesef. Ze haalt Proust aan, Coetzee, Oidipous, het Gilgamesj-epos, een operette en nog veel meer, wat soms een beetje te veel is maar wat er ook niet toe doet omdat al die menselijke opschudding toch ondergeschikt is aan het wandelen. Maandenlang is De Vos ‘naar’ geweest van de film Melancholia van Lars von Trier, waarin de aarde ‘opgeslokt wordt door een veel grotere planeet […] niet uit angst voor de verwerkelijking van zo’n gebeurtenis, maar uit angst, paniek bijna, voor de zinloosheid van alles.’ Ondertussen loopt ze. ‘En toch dat verlangen om te gaan wandelen.’
Geluk groeit aan de bomen
Beide auteurs zijn pleitbezorger van de natuur, vrezen voor haar toekomst, Hofstede via de overweldigende bergen, De Vos via de tere schoonheid van grassprieten, een omgeploegd veld en vergezichten. Wandelen is in het nu zijn. ‘Kijken moet je leren’, meldt De Vos als kennissen uit Amsterdam de omgeving prijzen en dan snel terug willen naar de stedelijke dynamiek. Nederland als één grote stad is haar een gruwel, mensen die ‘rekenen’ zien de waarde van de ruimte niet, zeggen de natuurliefhebbers, ‘die denken zeker dat het geld aan de bomen groeit. Nee.’ schrijft De Vos ‘Maar het geluk wel. […] witte bloesems tegen een knalblauwe lucht, narcissen onder fruitbomen […] ver kunnen kijken.’
Wandelen is mens-zijn
Voskuil in Terloops is neutraler. Dagelijks noteert hij droog wat hij waarneemt. ‘Er zijn veel vogels. Dichtbij slaat een kwartel. Er komt een grijze slang langs. Het rommelt. Drukkend weer.’ Uiteraard afgewisseld met langere zinnen laat hij de lezer meewandelen op de ‘voettochten’ die hij en zijn vrouw van dorp tot dorp maken in het Frankrijk van de jaren 1957-1973 waar toeristen nog niet en masse het land overstromen. Nauwgezet beschrijft hij de contreien, het weer, de route, de tegenslagen en strubbelingen, de dorpshotels waar ze verblijven. De weinige mensen die ze zien, veelal in de hotels, kunnen eveneens rekenen op Voskuils scherpe blik.
Eén ding leren deze drie wandelboeken ons: wandelen is mens-zijn, in het nu zijn, de menselijke nietigheid beseffen, de natuur inademen, erkennen en waarderen. ‘Omdat wandelen je, uiteindelijk, bevrijdt van jezelf,’ stelt De Vos. Wat een rijkdom.