Vroedmeesterpad

Er klonk een zachte, korte fluit. We zaten in de tuin van vriendin A. Ik stokte halverwege een zin, verwachtingsvol keken we om ons heen. Waar was-ie? Verderop werd geantwoord met hetzelfde fluitje. Zo’n twee tuinen verderop klonk een toon exact een noot lager, een soundscape van minimalistische muziek. De drie vielen elkaar niet in de rede, maar dat kon toeval zijn. Het waren vroedmeesterpadden, vertelde vriendin A. Deze pad-achtige kikker bleek opvallend toonvast te zijn. 

Als kind had ik een plastic fluitje in de vorm van een vogel. Je kon het in bad vullen met water. Daarna blies je in zijn staart en trilde de lucht langs het water in zijn buik zo het snaveltje uit. Vulde je hem met minder water, dan klonk de toon lager. De klankkleur van dat fluitje deed me denken aan die van de vroedmeesterpad, maar nooit blies je zo’n heldere en precieze toon. En zo had ik in dit stukje verder zullen mijmeren over achteloze schoonheid en de bedrieglijke exactheid van de natuur. Altijd tien vingers, zes meeldraden, twee borstvinnen, één staart en de vroedmeesterpad fluit geen do of re maar een fa. Over suggestieve orde, die verleidt tot het denken in Een Groter Plan, regels, doelen en – als ik zou doordraven – goed en kwaad en het ogenschijnlijke onderscheid daartussen.

Maar dat houdt u van me tegoed. Want toen ik gisteren thuiskwam, mauwde mijn sneeuwwitte kat me vanachter het raam opgetogen toe. Ik deed de deur open en vloekte. Op de grond overal veren, besmeurde pagina’s en in het oog van de chaos het lijk van een duif, de buik keurig opengewerkt. Mijn kat was in een vorig leven vast patholoog-anatoom. De rood gekleurde ingewanden vormden een ordelijke verzameling, ik herkende een lever. Ik zal verder niet uitweiden over die besmeurde pagina’s – het manuscript van mijn roman in wording – en de diepere betekenis van dit alles. U zou me kunnen betichten van magisch denken of een overtrokken gebruik van metaforen, nee bedankt.

We liepen naar de schuur, de kat voorop met parmantig gestrekte staart. Met de spade groef ik in de achtertuin een diep gat voor de dode. Vanaf het dak van de schuur keek de kat misprijzend op me neer. Als-ie kon fluiten, de uitslover, dan was het vast iets geworden uit Die Dreigroschenoper. ‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral’. Ja, ja, maar fluiten kan hij niet. 

 

 


Mariken Heitman is bioloog en schrijver, voor Literair Nederland schrijft zij maandelijks een column. In 2019 verscheen haar debuutroman De wateraap bij AtlasContact.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Mariken Heitman: