Toen de Grote Schoonmaak voorbij was en alle dozen met boeken van de garage weer het huis in werden gesjouwd, wezen mijn huisgenoten mij er voorzichtig op dat dit een uitgelezen gelegenheid was om te bepalen welke boeken terug mochten op de planken en welke ik kon missen. Na mijn aanvankelijke verontwaardiging ben ik uiteindelijk bezweken, niet voor hun argumenten, maar voor de wanhoop die me beving bij de aanblik van alwéér een doos. Het kwam bijna zo ver met me dat ik geen boek meer kon zien, zoals in het gedicht van Jana Beranová:
‘Boekenschat’
Als ik wakker word, wrijf
ik eerst een paar boeken
uit mijn ogen, slalom dan
tussen wankele leestorens
de trap af naar de kamer
waar de boeken samen-
troepen. Onderweg naar
mijn bureaustoel, pak ik
een stapel van de vloer en
leg die op tafel, wat op de
stoel ligt verplaats ik naar
de vloer, maar zodra ik
van de stoel opsta en naar
de tafel wil lopen, leg ik
die stapel weer terug op
de stoel en de stapel van
de tafel op de al op de
vloer opgestapelde stapel.
Boeken tot in de verste
hoeken – ik haat ze maar
o Heer, alstublieft bewaar
ze voor ik mijn slaap als
een vliegtuig kaap en
vanuit de lucht de hele
zooi voor de ratten gooi.
Ik verdeelde mijn boeken in stapels en het was verontrustend te zien hoe snel de stapel met afgedankte boeken groeide. Want een vreemde, wilde razernij beving me toen ik eenmaal een begin had gemaakt, een bevrijdende waanzin als die waardoor de studenten uit De verborgen geschiedenis van Donna Tartt waren bezeten toen ze als uitzinnige Maenaden, een onschuldige boer aan stukken reten. Weg, alles moest weg, Anna Blaman, wie las haar nog? Hup, aan de kant met haar. Arthur van Schendel, wat moest ik er nog mee? Weg! Naar de plaatselijke boekenmarkt voor het goede doel.
Later, toen ik weer bij zinnen was, had ik spijt als haren op mijn hoofd. Onvermijdelijk waren een aantal boeken op de verkeerde stapel beland waardoor ik nu een stel geliefde titels ben kwijtgeraakt, titels die ik nooit had willen missen. Het voelt alsof ik een stuk van mezelf kwijt ben. De overgebleven boeken werden lukraak door haastige handen op de planken gezet, ‘bien étonné de se trouver ensemble’, zoals dat heet, Eline Vere naast The Exorcist, Isaak Babel naast J.K. Huysmans. Ik wist altijd waar elk boek stond, de kamer, de kast en de plank kon ik noemen, nu lijken ze me vreemd te zijn. Wat wel weer een voordeel heeft, vergeten schatten komen weer onder de aandacht en lijken ongelezen. Maar de lege plekken in de kasten hinderden me en gaven me een schuldgevoel. Horror vacui maande me om ze zo snel mogelijk op te vullen. Gelukkig gaf de man van de boekenmarkt mij toestemming om een dag in mijn eentje in de opslag door te brengen. Ik ben weer gelukkig met mijn volle planken, ik wel.
Uit: Tussentonen (2004)
Poeziërecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.