Iemand vroeg me wanneer je schrijver bent. Dit was vlak nadat ik op mijn beurt had gevraagd wanneer je hoogzwanger bent. Er kwamen zulke verschillende antwoorden op dat ik maar gewoon het moment afwacht waarop ik mijn voeten niet meer kan zien. De schrijversvraag bleef me echter bezighouden.
Ik kon zeggen dat je schrijver bent als je schrijft. Direct dacht ik aan al die mensen die in hun eentje op hun boeken, verhalen en gedichten ploegden maar geen uitgever vonden voor hun werk, die geen publicaties kregen in literaire tijdschriften en die, een weblog of een paar familieleden daargelaten, geen publiek aan hun teksten wisten te binden. Konden zij zichzelf schrijvers noemen? Die jongen die ik laatst in een barretje in zijn Moleskine zag pennen, zo opzichtig en zo serieus tegelijk, was dat een schrijver?
Iemand, u raadt het al: een schrijver, zei eens dat je jezelf pas als zodanig serieus kon nemen vanaf publicatie bij een (literaire) uitgeverij. Klonk redelijk. Tegelijkertijd wist ik er genoeg die precies dat deden en in wie ik toch geen schrijver zag – bijvoorbeeld omdat er alleen dat ene verhaal inzat. Dat verhaal kon weliswaar hartstikke goed zijn en toch, vervolgens keek zo iemand in zijn of haar flesje en de inkt bleek op.
Waar ik ook aan dacht: moeders en vaders zonder kinderen.
Soms werd het me snel duidelijk wanneer iemand het niet was, een schrijver. Na een afwijzing ontving ik een bericht van iemand die me bedankte voor de moeite en zich in een adem afvroeg of het werk ergens anders naartoe gestuurd kon worden. Tja, waarom zou je je iets aantrekken van zorgvuldig onderbouwde feedback – feedback die bovendien, waar mogelijk, de smaakkwestie oversteeg? Het kon, maar in dit geval leek het me een vorm van halfambitie.
Ik dacht aan de afwijzingen die ik zelf had ontvangen, dat waren er best een aantal, en hoe ik daarmee omgegaan was. Eerst heel boos worden, beetje janken ook, vervolgens harder werken. Halfambitie was niets voor schrijvers. Maar wat wist ik nou, ik had weliswaar een roman gepubliceerd maar wanneer keek ik voor het laatst in mijn eigen inktpotje?
10.000 vlieguren schijnt het te kosten voor je ergens expert in bent. Bij zo’n getal ga ik altijd een beetje glazig kijken. Wat me wel belangrijk lijkt, is dat schrijven onlosmakelijk verbonden is met lezen. Of je daarmee altijd teruggrijpt op dezelfde twee of drie romans, een dichtbundel die je steevast bij je draagt, een versje uit je kindertijd, maakt niet uit. Waar het om gaat, is dat je je bewust bent van wie en wat je is voorgegaan – technisch en inhoudelijk.
Er zijn mensen die geen kinderen kregen en toch vader en moeder zijn. Ze hebben het op een andere manier gedaan of het zit in hun karakter, maar het bestaat. Als er ouders zonder kinderen bestaan, bestaan er ook schrijvers – echte schrijvers – zonder publicaties. Is dat een goed antwoord? Ik weet het niet.
Als ik op de bank lig, zie ik mijn voeten nog prima.
Marijn Sikken mijmert over lezen, verhalen en literatuur en schrijft daar columns over. Haar debuutroman, ‘Probeer om te keren’ (2017) verscheen bij Uitgeverij Cossee.