Ik heb wat met gootstenen. Zoals de een met een handgebaar de kruimels van een tafelblad veegt, boen ik een gootsteen. Specifieker. Als ik bij een van de kinderen op bezoek ben, poets ik de gootsteen in hun keuken, ook als deze bij een gedeelde keuken hoorde zoals in studentenhuizen het geval is. Liefst ongezien, want hoe neem je een compliment over een glimmende gootsteen in ontvangst. Soms tijdens een goed gesprek in de keuken. ‘Zal ik even de gootsteen doen?’ Het boenen van de gootsteen is als het begin van je eigen nieuwe dag creëren. En ondertussen, met elke gootsteen, grote porseleinen dubbelbaks, ronde roestvrijstalen die ik poets, weet ik dat ik er goed in ben.
In de rubriek 21 vragen aan… in De Groene van deze week, over haar debuutroman Weerlicht, antwoordt Jante Wortel op de vraag of ze nog verborgen talenten heeft, dat ze heel goed is in spulletjes recht leggen en ordenen. ‘Schoonmaken eigenlijk, maar is dat een talent?’
In Mijn broer van Karin Smirnoff is de protagonist Jana ook een talentvol poetser. ‘Er wordt gezegd dat iedereen ergens goed in is. Ik genoot ervan om de geaderde zeepvloer tevoorschijn te zien komen en de lijmverf van de lambrisering weer te zien glanzen.’ Daarmee zou ze de angst van haar tweelingbroer evenals die van haarzelf wegpoetsen. ‘Het was als tetris spelen. De stukjes vielen op hun plek en hielden pogingen om aan iets anders te denken op afstand.’ Het op afstand houden van dingen is soms nodig om vooruit te kunnen. Jana is een zintuiglijk verteller. ‘Hij stonk naar verdriet en zweet.’
Als Jana en haar broer veertien zijn, komt de vader, die hen jarenlang wekelijks mishandelde en haar misbruikte, aan zijn einde. Ik wilde erachter schrijven, ‘door hun toedoen’, maar het is zijn eigen schuld dat hij eindigt zoals hij eindigt. Op een ochtend gooit de vader na een gevecht met zijn zoon deze uit pure kwaaiigheid in een mestkuil en vergrijpt zich daarna aan zijn dochter. Dan staat plotseling de zoon met een opgeheven schep achter hen, hij doorklieft het vaderhoofd. Jana’s reactie, ‘Het was alsof we in oorlog waren geweest en plotseling beseften dat we het hadden overleefd. (…) Ik trok de melkjas om me heen en leunde naar broer toe hij legde een arm om mijn schouders en rook naar stront. Dat was voor heel lange tijd de laatste dag dat we elkaar zagen.’
Twintig jaar later bezoekt Jana haar geboortedorp Smalånger waar haar broer op de familieboerderij woont. ‘Ik ging naar mijn broer.’, begint het boek. Dat de vader dood is en de moeder in een verzorgingshuis zit, weten we dan nog niet. Ook dat de moeder, toen al dat erge haar kinderen overkwam, tegen hen zei dat ze moesten zwijgen, weten we niet. ‘Ik wilde niet zwijgen. ‘Ik wilde dat iedereen het zou weten.’ Smirnoff gebruikt geen interpuncties of hoofdletters dan enkel om een zin te beginnen en een punt om die te eindigen. Het is een wonderlijk boek, treurig en tegelijk zo mooi. Het is zo’n boek waarbij je denkt aan de vertaler. Ik weet niets van vertalen, maar het moet een flink werk zijn geweest om deze roman te vertalen, het leest als een kunstwerk.
Mijn broer is een boek over verminkte levens, over drankzucht en de zintuiglijke liefde tussen Jana en een man die ze als een primaat omschrijft. Een Neanderthaler die ‘mij met zijn eigenaardige kafkaogen aankijkt’. Ik zocht naar een beeltenis van Kafka om een idee te krijgen. Mijn broer is het eerste deel van een trilogie, met een omslagbeeld van August Strindberg, die ‘De zoon van een dienstbode’ was. Smirnoff wordt in Scandinavië geroemd als ‘grootste literair sensatie sinds Karl Ove Knausgård’. Er wordt met smart naar het tweede deel uitgezien.
Mijn broer / Karin Smirnoff / vertaling Bart Kraamer / uitgeverij Querido
Inge Meijer is een pseudoniem en schrijft over wat zich in de kantlijn van de literatuur begeeft.