Afgelopen vrijdag schreef Michel Krielaars in NRC Handelsblad dat hij Natalia Ginzburg geregeld herleest ‘om er steeds weer iets nieuws in te ontdekken en verbijsterd te staan over haar tijdloze verbeeldingskracht.’ Het verheugde me enorm en las het stuk met plezier, tenminste één iemand die haar boeken geregeld uit de kast haalt. In diezelfde week was ik haar, van wie gewoonlijk zo weinig vernomen wordt, tegengekomen in het fijne boekje Een man alleen, De zelfmoord van Cesare Pavese. De auteurs Jan Kostwinder en Hein Aalders bezochten de plaatsen waar Pavese gewoond en gewerkt heeft. Natalia Ginzburg behoorde met Pavese tot dezelfde groep bevriende intellectuelen in de jaren dertig. Ze werkten enige tijd bij dezelfde uitgeverij Einaudi in Turijn.
Op een van de eerste bladzijden in Een man alleen, wordt haar omschrijving van Pavese in zijn functie als hoofdredacteur weergegeven. ‘Pavese zat, met zijn pijp, aan zijn bureau in razend tempo drukproeven te corrigeren. (…) Of hij schreef aan zijn romans en maakte snel en driftig doorhalingen. Pavese ontving zelden bezoekers. Hij zei, “Ik ben bezig! Ik wil niemand zien! Laat ze barsten! Kan me geen moer schelen!” Maar de nieuwe medewerkers, de jongeren, waren erg gesteld op gesprekken met bezoekers; die konden wel eens met nieuwe ideeën komen. Pavese zei dan: “Hier hebben we geen ideeën nodig! We zitten tot over onze oren in de ideeën!”’
Het eerste dat ik van Natalia Ginzburg las, was de bundel met drie novellen De weg naar de stad. Over familie, hang naar onafhankelijkheid, de liefde, onbestemde gevoelens. Haar taal is sober, eenvoudige woorden, maar o zo mooi. Wat zij met woorden deed wilde ik ook. Haar zinnen wilde ik schrijven. Zoals zij schreef, ‘Ons huis was rood geschilderd en had een pergola aan de voorkant. We hingen onze kleren over de leuning van de trap, want we waren met zovelen en er waren niet voldoende kasten.’ De novelle Zo is het gebeurd schreef ik met inkt in een schriftje. Zinnen van eenzaamheid en berusting, ‘Als ik ’s zaterdags in Moana aankwam, ging ik vlak naast de kachel zitten en daar bleef ik de hele zondag tot het weer tijd was om te vertrekken.’ Hopende dat er iets van haar stijl in mij zou overgaan.
Krielaars heeft het in zijn column speciaal over het autobiografische verhaal ‘Winter in Abruzzen’, uit de bundel Mensen om mee te praten. Vijf jaar zat ze met haar man Leone Ginzburg en hun kleine kinderen ondergedoken ten tijde van Mussolini. Later, na de val van Mussolini in 1943, werd haar man om zijn joods zijn opgepakt en doodgemarteld. ‘Mijn man stierf in Rome in de gevangenis van Regina Coeli, een paar maanden nadat we het dorp hadden verlaten.’ Haar ‘Winter in Abruzzen’, moet juist nu gelezen worden, ten tijde van leven met beperkingen, de veerkracht die daaruit voortkomt. Natalia Ginzburg schreef een prachtig oeuvre bij elkaar dat getuigt van die onnoemelijke veerkracht. Daar kunnen we het mee doen.
Een man alleen, De zelfmoord van Cesare Pavese / Hein Aalders en Jan Kostwinder / Uitgeverij Aalders & Co. (1996)
Mensen om mee te praten / Natalia Ginzburg / vertaling Etta Maris / Meulenhoff (1990)
Inge Meijer is een pseudoniem, blijft thuis, rommelt met boeken en schrijft over ontdekkingen aan de randen van de literatuur.