Buiten regende het pijpenstelen, maar ik zat warm en droog in de donkere filmzaal. De film Gunda was in zwart-wit, er was geen muziek bij te horen en ook geen menselijke stem. De beginscène liet een groot varken zien dat bezig was een aantal biggen te werpen, ik telde er minstens twaalf. Ze schreeuwden en krioelden door elkaar, op zoek naar een tepel. Ik zag ze een zomer lang ouder worden, op onderzoek uit gaan. Hun moeder riep ze ongerust bijeen met luid geknor.
In de bomen was de wind te horen, het koren ruiste en de koekoek riep.
Maar ook deze idylle sneuvelde: op het einde van deze verrukkelijke film waren de geluiden van een machine te horen: een tractor reed achteruit totdat de aanhanger tegen de varkensstal stond. Uit het gegil en gekrijs van de inmiddels flink gegroeide biggen was op te maken dat ze allemaal in de veewagen werden gedreven. Je zag niets, maar wat je hoorde was genoeg.
De wagen reed weg, de zeug draafde luid knorrend mee zolang ze de biggen nog kon horen. Daarna ging ze op zoek: ze zocht de hele omgeving af, wroette met haar neus in een hoop stro, alsof ze zich daar verstopt konden hebben, en maakte dezelfde knorrende geluiden waarmee ze al die tijd haar kroost liefdevol geroepen had. Uiteindelijk ging ze weer stil in het varkenshok liggen in dezelfde scene als die waarmee de film begonnen was.
Toen ik weer buiten liep, drong zich een vaag bekende versregel aan me op: ‘Om hen die niet meer zijn schreit Rachel.’ Ik dacht aan de Rei van Clarissen in Vondels Gijsbrecht, ik dacht aan de profeet Jeremia: ‘Rachel beweende haar kinderen en wilde niet worden getroost, want ze zijn er niet meer.’ Maar pas toen ik weer in de trein zat, wist ik het: het was een regel uit De slachtlammeren van Ida Gerhardt, waarin de dichteres zo beklemmend vertelt hoe de lammeren van de ooien gescheiden worden door ‘het nors cordon dat stokkenzwaaiend / de lammeren opeist, de onnozelen.’ En Esther Jansma laat in haar gedicht Gebedenboek een kalf het slachtoffer zijn. Maar een varken? Kan een varken, verguisd en onaanraakbaar als een paria in twee wereldgodsdiensten, de rol aannemen van offerdier? Koolhaas zou het antwoord wel geweten hebben met zijn Meneer Tip is de dikste meneer en Kousbroek ook, getuige zijn bundel Varkensliedjes:
‘Varkensliedje 28’
Het wrattenzwijn kan prachtig zingen,
En ook nog heel wat andere dingen
Die je niet allemaal hoeft te weten;
Maar wat hij niet kan is vergeten.
Het doet hem machtig veel verdriet;
Hij doet zijn best, maar kan het niet.
Hij wil vergeten dat hij ‘n zwijn is,
En dat herinnering maar schijn is;
Dat het varkenskot verrot is,
En dat zijn bange hart een vod is –
En zeggen, voor hij heeft ontbeten:
Goddank, dat ben ik nu vergeten.
Lammeren, ooien, biggen, zeugen, verdriet neemt steeds dezelfde vormen aan. Geen dier is zo aan de mens verwant als het varken. Voortaan zouden alle moedervarkens Rachel heten.
Poeziërecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.