Het is een kleine tentoonstelling in het Stedelijk Museum Alkmaar maar mijn fantasie ging meteen met me op de loop. Dichter bij Maria Tesselschade heet de expositie met ‘nieuwe vondsten van een bewogen leven’, zoals de ondertitel luidt (tot en met 29 oktober a.s.). Met z’n drieën lagen ze in ’t midden: een mooi schoentje, fragmenten van een door haar gegraveerd glas en een diamanten ring. Allemaal gevonden in de beerput van het perceel in Alkmaar waar Maria Tesselschade Roemer Visscher (1594-1649) na haar huwelijk woonde. De schok kwam op ’t laatst: een flintertje perkament met een tabulatuur, de muzieknotatie voor een tokkelinstrument.
We weten dat Tesseltje cister speelde, een soort platte luit met frets en metalen snaren. Caesar van Everdingen maakte een schilderij van zo’n cister spelende vrouw, dat dateert uit dezelfde tijd als waarin Maria Tesselschade leefde. De vrouw die de cister bespeelt, heeft net zulke pronte blote borsten als de drie engelen onderaan het rugwerk van het orgel in de Grote Kerk van Alkmaar, die ook in dezelfde tijd werden gesneden. Zo rol je van ’t een in ’t ander. Het bijschrift bij het stukje perkament luidt: ‘Wellicht heeft zij deze compositie in haar huis in de Langestraat gespeeld.’ Ja, wie weet. Maar wat als ze dit stukje zelf zou hebben gecomponeerd? Dan ontstaat er pas een volledig beeld van een vrouwelijke uomo universale, een renaissance-vrouw die veel kende en kon. Maria Tesselschade kwam uit de geletterde Amsterdamse familie Roemer Visscher en groeide op in een mooi gebouw aan de Geldersekade, waar een plaquette aan de buitenmuur aan herinnert. Ze graveerde glazen, dichtte, kon goed tekenen, borduren en zingen en speelde naast de cister nog meer muziekinstrumenten.
Beroemde tijdgenoten zoals Vondel, Huygens en Barlaeus, waren onder indruk hiervan – en van haar uiterlijk. Waarom zou ze ook niet hebben gecomponeerd? Dat zou toch zomaar kunnen? Ik denk dat het dan een beetje in de stijl van Sweelinck zal zijn geweest, die ze ongetwijfeld in de Oude Kerk heeft gehoord, op een steenworp afstand van de Geldersekade. In deze kerk ligt zij ook begraven. Ik ben niet de eerste die zo lekker aan het fantaseren slaat; Ro van Oven schreef een meisjesroman over haar waaraan ik de titel van deze column ontleende: Tesseltje. Volgens een recensent in De residentiebode (1 december 1939) is de hoofdpersoon van dit boek een echte vrouw, ‘ondanks haar (voor dien tijd) vrije opvoeding.’ Want, meent de recensent van het Algemeen Handelsblad van een dag later, het levensverhaal geeft ‘onze jonge meisjes (…) een kijk op het huiselijk leven in vroeger dagen.’
Ik denk dat – hoewel mijn bibliotheek het heeft en het ook nog antiquarisch is te verkrijgen – ik dit gedateerde boek maar niet ga lezen en liever verder droom aan de hand van een flintertje perkament dat zóveel oproept.