Het is een hele kunst om van een boek een film te maken. Bovendien is het behoorlijk ondankbaar werk, want bijna altijd is het boek beter. Dat vinden degenen die het boek gelezen hebben, van wie velen zich niet of onvoldoende realiseren dat een film andere eisen aan een verhaal stelt dan een boek.
‘Het boek is beter’ zegt niet noodzakelijk iets over de kwaliteit van een film. Het betekent vaak of misschien wel vooral dat er tijdens het lezen in het hoofd van een lezer heel andere beelden oppopten.
Over (de kwaliteit van) een boek geschreven op basis van een film, hoor je zelden iemand. Dat is niet zo gek, want literair gezien stellen verboekte films meestal niet veel voor.
Dat is jammer, maar niet erg. Het boek hoeft in dit geval niet beter te zijn dan de film. Anders dan een boekverfilming is een novelisatie een bijproduct. Een manier om nog wat extra geld te verdienen.
Geld gaf dan ook de doorslag toen uitgever Gallimard Jacques Tati eind jaren vijftig voorstelde om Les vacances de M. Hulot en Mon oncle in boekvorm te laten verschijnen.
Tati schreef de boeken overigens niet zelf. Dat deed Jean-Claude Carrière. De begeleidende tekeningen van Pierre Étaix – die betrokken was bij het maken van de films – zouden aan het storyboard ontleend kunnen zijn. Zo letterlijk zijn ze.
Monsieur Hulot op vakantie lag vroeger op het nachtkastje naast het bed van mijn moeder. Of ze het ooit gelezen heeft, betwijfel ik. Dat Jacques Tati aan haar besteed was, kan ik me namelijk niet voorstellen. Toch lag dat boek daar, en het lag er lang genoeg om de kop van Tati – hij is Hulot – voor altijd in mijn hoofd te prenten. Maar op een dag was het weg. Het exemplaar in mijn boekenkast, kocht ik op een boekenmarkt.
Dat Oom Hulot ook bestaat weet ik dankzij Ann Meskens – die ook van Jacques Tati houdt en daar heel filosofisch over kan schrijven: Tati en Jacques Tati: een kwestie van kijken. Ik zocht er lang naar. Deze week had ik beet.
Dat Jean-Claude Carrière in Monsieur Hulot op vakantie een verteller introduceert om van losse scènes een verhaal te maken, ergerde me. Waarschijnlijk omdat de badgast die deze rol toebedeeld krijgt, zich onbeschaamd een oordeel aanmatigt over Hulot.
Tijdens het lezen van Oom Hulot realiseer ik me het belang van een verteller, en vooral dat die nergens in de films van Tati nadrukkelijk aanwezig is. Oom Hulot kan die verteller goed gebruiken: neefje Gérard vertolkt het ongenoegen over de wijze waarop mensen moderniteiten omarmen directer dan Tati in zijn film.
Er is iets dat me in beide bewerkingen tegenstaat: Jacques Tati was een perfectionist met heel veel oog voor details. Elk beeld en elk geluid klopt en spreekt voor zich, maar je ziet het of je ziet het niet. Jean-Claude Carrière bezondigt zich aan het benadrukken van details en het uitleggen van grappen. Misschien moet dat omdat het anders op papier niet overkomt, maar voor de goede verstaander van Tati is dat (een) doodzonde. Doe mij Mon oncle maar.
Illustraties: tekening van Pierre Étaix uit Oom Hulot; screenshot uit Mon oncle
Liliane Waanders komt wel eens ergens, ontmoet wel eens iemand en leest wel eens wat. Als dat met literatuur te maken heeft, schrijft ze er columns over.