Schrijven vanuit het oog van de storm

Interview door Ingrid van der Graaf

 

Deborah Levy begon in 1981 als toneelschijver, in 1985 debuteerde ze met de verhalenbundel Ophelis and the Great Idea, gevolgd door haar eerste roman Beautiful Mutants in 1987. Daarna verschenen er nog zeven romans, twee verhalenbundels en een dichtbundel. De romans Swimming Home (2011) , Hot Milk (2016) en The man Who Saw Everything (2019) werden genomineerd voor the Man Booker Prize, en verschenen in Nederland als Terug naar huis (2013), bij Signatuur, Warme melk (2017) en De man die alles zag (2019), bij De Geus.

Daar tussendoor schreef ze aan haar, ‘Living’ autobiografie waarvan het eerste deel, Things I Don’t Want to Know in 2013 werd gepubliceerd. In 2020 verscheen Dingen die ik niet wil weten, in vertaling van Astrid Huisman en Roos van de Wardt bij uitgeverij De Geus. Het tweede deel, The Cost of Living (2018), vertaald als De prijs van het bestaan verscheen eveneens in 2020 in Nederland. Het laatste deel, Real Estate verscheen in 2021, tegelijkertijd met de vertaling, Onroerend goed bij De Geus. De boeken zijn, net als de originele uitgave, ook in Nederland in drie primaire kleuren blauw, geel en rood uitgegeven. 

Deborah Levy (1959) werd geboren in Johannesburg, Zuid-Afrika. Haar vader was een anti apartheid aanhanger en werd van 1964 tot 1968 gevangen gezet. Nadat haar vader vrijkwam, kreeg hij huisarrest opgelegd. Ze was negen jaar oud toen haar ouders besloten naar Londen te verhuizen waar ze in exil leefden.

 In het weekend van 25 februari is Levy voor een kort bezoek in Rotterdam. Op uitnodiging van Guiding Voices is ze die avond te gast in het Bibliotheektheater waar Ernest van der Kwast haar zal interviewen. Ze overnacht in het Marriott Hotel en zal de volgende ochtend weer vertrekken naar haar schrijversappartement in Parijs. ‘Het is een drukke tijd. Mijn nieuwe roman August Blue verschijnt in mei in Engeland, en een verhalenbundel verschijnt er in Frankrijk. Ik moet dus morgen weer terug in Parijs zijn.’ Als we elkaar die middag spreken in de lounge van het Marriott Hotel, komt ze net terug van een fietstocht met Ernest van der Kwast naar de rivier de Maas en een broodje bal in een café aldaar. Het is haar eerste keer in Rotterdam, en de stad bevalt haar.  

We spreken over de gedachten van de vrouw die volgens Levy nog te weinig uitgesproken worden. Over het waarom van een ‘levende’ autobiografie. Hoe schrijven haar als kind hielp zich te uiten, dat daar misschien wel haar schrijverschap begonnen is. Welke plaats de vrouw in de literaire wereld inneemt en reizen als voorwaarde om te schrijven.  

Als vijfjarig kind, nadat haar vader door de politie uit huis was opgehaald, werd Deborah Levy steeds stiller. ‘Het was heel vreemd. Ik was niet echt een stil kind, ik ging alleen steeds zachter praten. Zachter en zachter, tot ze me niet meer konden horen.’ In het eerste deel van de trilogie, Dingen die ik niet wil weten, schrijft ze daarover. Later, op school was er een lerares die haar aanmoedigde om haar gedachten dan maar op te schrijven. ‘Ik schreef in korte zinnen en ontdekte dat mijn gedachten erg luid waren. Schrijven hielp me om te zeggen wat ik dacht, wat er allemaal in mijn hoofd zat.’


U heeft een ‘levende autobiografie’ geschreven. Wat bedoelt u met ‘levende’?

‘Het was een uitdaging om een autobiografie te schrijven in de tegenwoordige tijd. Gewoonlijk wordt deze aan het eind van een leven geschreven, waarin er achterom gekeken wordt. Ik vroeg me af hoe het zou zijn er een te schrijven terwijl je er nog midden in zit, in de storm van het leven. Schrijven vanuit het oog van die storm. Ik was niet geïnteresseerd in een chronologisch verloop van een leven. Ik wilde een autobiografie waarin de verteller zich dingen herinnert terwijl zij bezig is met leven en deze met elkaar verweven. Om deze levende autobiografie te schrijven moest ik wel ergens doorheen. Ik moest er wel in geloven dat mijn gedachten en herinneringen interessant genoeg zijn om over te schrijven.’

‘Het is vrij radicaal om te schrijven over hoe de verteller, die veel op mij lijkt, zich voelt en denkt, over hoe zij het leven ervaart. Het was een nieuw project. Ik moest een stem vinden voor dit vrouwelijke personage die niet te direct maar ook niet te formeel mocht zijn. Een denkende stem die haar emoties de wereld instuurt.’


Was dit idee er al voor u aan het eerste deel ging schrijven?

‘Het eerste deel schreef ik in een reactie op George Orwells’ essay Why I Write. Ik gebruikte de vier punten die hij in zijn essay gebruikte: Politieke doeleinden; Historische drijfveren; Puur egoïsme en Esthetisch enthousiasme. Als eerste zin schreef ik ‘Politieke doeleinden’ op mijn scherm. En ik dacht: het is erg persoonlijk, is dat oké? En ik vond van wel. De stem die ik voor deze drie boeken vond was van groot belang voor mij en ik moest er in geloven dat het op de een of andere manier ook interessant zou zijn voor anderen. Ik moest gaan schrijven om dat uit te vinden.’


De eerste zin in het eerste boek luidt, ‘Dat voorjaar, toen het leven me zwaar viel en ik in oorlog was met mijn lot en gewoon niet zag welke kant ik op moest, leek ik nog het meest te huilen op roltrappen in treinstations.’ Wat gebeurt daar? 

‘Ik zocht naar een structuur om herinneringen een plaats te kunnen geven. De verteller ontdekt dat, wanneer ze op de roltrap omhoog gaat, ze moet huilen. Ze weet niet waarom ze huilt. Later ontdekt ze dat het verleden met haar meereist op de roltrap, haar kindertijd in Zuid-Afrika. Het gaat over dingen die we niet willen weten, maar die we toch wel weten. Ze zijn weggedrukt en komen op onverwachte momenten naar boven; daar zijn ze, klaar om ons iets te vertellen.’

In het gele boek schrijft Levy, ‘Het grote avontuur van het schrijvende leven is dat je door alle dimensies van de tijd heen een eindeloos aantal ideeën kunt uitwerken.’ Haar levende autobiografie begint in de tegenwoordige tijd waarin Levy gefragmenteerde tijdsbeelden uit het verleden aan toevoegt. Zoals de waarschuwingsborden uit haar kindertijd in Zuid-Afrika, om zwarte mensen de toegang tot de openbare ruimte te verbieden.


U herinnert zich die waarschuwingsborden uit uw kindertijd? 

Op dat moment was ik in Brazilië. En daar was opeens het kind van zes jaar dat de verteller was, en net heeft leren lezen. Ze leest alles wat ze ziet. Als ze naar het strand van Durban gaan leest ze: “Dit strand is uitsluitend toegankelijk voor leden van het blanke ras”. Ik wist het niet, maar die waarschuwingen zijn me dus bijgebleven, de wreedheid van die woorden. Op die manier stop je een paar echt slechte dingen in de taal die voor de hele mensheid bedoeld is.’

Vandaaruit gaat de verteller terug naar Zuid-Afrika. Het verhaal wordt vanuit het kind gepresenteerd , dat eerst naar de nonnenschool in Durban gaat, en later naar Engeland.


Op u negende vluchtte uw familie naar Engeland. Hoe was dat?

‘Het was nogal een overgang. Opeens waren de ochtenden donker en koud en werd er erg veel thee gedronkem. In Zuid-Afrika leerde mijn moeder mij zwemmen in de Indische Oceaan. In Engeland kregen we schoolzwemmen in van die oude Victoriaanse gebouwen. Het was er ijzig koud, met kille stenen vloeren. De Engelsen zwommen met hun hoofd ver boven het water uit. Ik maakte daar grappen over. Dat als het zwembad vol thee zou zijn, elke zwemmer zijn hoofd er wel in zou onderdompelen.’


In een interview citeerde u de dichter Allen Ginsberg. ‘Notice what you notice’. Wat betekent dit voor u?

‘Ik vind het een hele slimme zin. Er is nogal een behoorlijke druk op ons om niet te noteren wat we zien. Het moet mooier of anders gemaakt. Ik vind dat je jezelf de vrijheid moet geven om dat wat je ziet, te noteren. Dat is de taak taak van de schrijver.’


U noemde de jaren waarin u uw twee dochters opvoedde, de meest vormende jaren voor uw schrijversschap. Hoe dat zo?

‘Het was niet zo dat ik in die tijd alleen maar thuis aan het koken en opruimen was. Ik gaf les op de kunstacademie en deed journalistiek werk. Maar ik kon niet schrijven aan een roman in die tijd. Wel schreef ik korte verhalen maar een roman lukte me niet. Toen begon ik ‘s nacht te schrijven aan Swimming Home. Als iedereen in bed lag, schreef ik tot vier uur in de ochtend. Ik deed er twee jaar over. Nog steeds als ik op een literair festival moet voorlezen uit dit boek, voel ik op bepaalde bladzijden de nachtelijke stilte, het alleen zijn met mezelf en het schrijven aan dit boek. Het heeft me geleerd om door te schrijven, al was het in de nachtelijke uren.’


In uw boeken vraagt u zich af wie bepaalt hoe vrouwen moeten leven. Wie bepaalt dit?

‘Vanuit de samenleving  is er een bepaald beeld van hoe de vrouw zich zou moeten gedragen, hoe we eruit moeten zien, wat we mogen zeggen. In die zin is er zeker al veel veranderd, maar we zijn er nog lang niet. Vrouwen krijgen nog steeds niet dezelfde waardering voor hun werk als mannen. Het beeld van hoe een vrouw zich zou moeten gedragen zit nog sterk verankerd in de samenleving, en dat wilde ik onderzoeken. Tegelijkertijd heb ik groot respect voor vrouwen die overal een ‘thuis’ kunnen creëren. De vrouw is de architect van de huiselijke ruimte. Dat vind ik groots, dat een vrouw dit doet voor anderen, ook al zijn het haar kinderen en haar man. Dat interesseert mij, hoe de vrouw denkt en hoe zij zich in de wereld begeeft.’


U werd op een literair feestje eens onbeschoft bejegend door een bekend schrijver. Hij ondermijnde uw schrijversschap. U schrijft: ‘De waarheid was dat hij alle vrouwelijke schrijvers beschouwde als pachters van zijn land.’ Is dit nog steeds zo?

‘Ook hier is er wel wat veranderd. Er publiceren nu zoveel vrouwen. Toen ik op mijn vijftiende dacht dat ik misschien wel schrijver wilde worden, had ik geen voorbeeld. In ons huis stond een rij boeken met schrijversinterviews met de namen op het omslag. Daar stond geen vrouw bij. Dat was de boodschap aan mij, geen vrouwen in de literatuur. Gekleurde mensen zullen dezelfde ervaring hebben gehad, mensen van kleur stonden er ook niet bij.’


U reist veel, is dat voor u belangrijk om te kunnen schrijven? 

‘Het een kan niet zonder het ander voor mij. Ik kan niet vanuit een plek werken, om te kunnen schrijven moet ik de wereld in. Deze levende autobiografie is daarvan het resultaat. Ik draag mijn vertalers, die mijn boeken aan de wereld bezorgen, dan ook een warm hart toe.’

 

 


 

 

 

 

 

 

Levende autobiografie door Deborah Levy:
Dingen die ik niet wil weten 
De prijs van het bestaan
Onroerend goed
Verschenen bij uitgeverij De Geus

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Recent

25 november 2023

Zoektocht naar jezelf

Literair Nederland - 10 jaar geleden

05 december 2013

Antwoord op een eigen novelle Antwoord op een eigen novelle
Recensie door Adri Altink

Yvonne Keuls heeft patent op romans die maatschappelijke kwesties terugbrengen tot een exemplarisch niveau. Ze kiest de setting van één gezin of zelfs één individu, dat de grote problemen aan den lijve ondervindt om ze zo herkenbaarder te maken. Dat procedé volgde ze in overbekende boeken als De moeder van David S., Jan Rap en z’n maat en Het verrotte leven van Floortje Bloem.