Ik heb een onwrikbaar beeld van schrijvers. Denk ik A.L. Snijders, dan zie ik hem zitten in een tochtig schuurtje – met een peervormige gloeilamp boven zich. De hele dag bezig met het schrijven van zkv’s en af en toe voedert ie de kippen, veegt het erf of haalt iemand van het station, maar verder zit hij achter een brede plank – zijn schrijftafel – en schrijft. Philip Roth net zo. Die zie ik staand achter zijn schrijfaltaar waar hij onverdroten aan een boek werkt. Ook nu hij niet meer schrijft, zie ik hem zo. Dat kan natuurlijk niet, een schrijver die alleen maar schrijft. Hoewel, als ik aan A.F.Th. van der Heijden denk – in zijn schrijfkantoor met al die werktafels – dan klopt het: een schrijver die alleen maar schrijft. Gek genoeg krijg ik Adriaan van Dis niet achter een tafeltje geplaatst waar hij zijn noeste schrijfwerk verricht; hem zie ik in de moestuin en bij de geiten.
In Deventer was De avond van Eus in het Burgerweeshuis. Daar was Adriaan van Dis om te praten over Het buitengebied. Dat zich ergens rond Deventer bevindt. Eus is de schrijver Özcan Akyol. De avond(en) van Eus zijn avonden die ergens over gaan. Daar zorgde Ellen Deckwitz voor – die heeft wat Eus niet heeft – zij trok lering uit de gesprekken, gaf na elk gesprek stante pede een scherp resumé waardoor je dacht: ‘Ah, zó doe je dat!’ Maar zou het jezelf nooit lukken. Nico was er ook, Dijkshoorn. Zat in een zwart poloshirt langs het gangpad. De wat gebogen rug – schrijverssrug – en zijn blote armen waardoor de gedachte kwam: van schrijven krijg je geen spierballen. Voor hem zat een jonge vrouw met lang blond haar en een blote rug. Nico en de mooie vrouw waren met elkaar aan de praat geraakt. Zij achterstevoren op haar stoel, luisterde aandachtig als hij sprak. Hij lachte wat beschroomd als zij sprak, zich ondertussen afvragend hoe ie in godsnaam in Deventer was terechtgekomen, stelde ik me zo voor.
Terwijl Eus, Beatrice de Graaf ondervroeg over het kwaad – dat terug is – dacht ik aan schrijvers in het wild. Wat moet je ermee. Als ik nu een mooi schriftje had waarin ik handtekeningen verzamelde. Dan liep ik op ze toe en zei: ‘ik verzamel handtekeningen’, en dan zetten ze hun handtekening gelijk met een opdracht erbij. In de loop der jaren zou ik bekend staan als die vrouw met haar schriftje, stelde ik me zo voor. Maar ik houd niet van handtekeningen verzamelen en een mooi schriftje had ik ook niet.
Beatrice bekende ondertussen dat haar eigen kwaad in haar ongeduld schuilt. Dat haar dochtertje eens een boom wilde tekenen voor opa, dat het Beatrice te lang duurde en ze het potlood pakte en zei: ‘Kijk, zo teken je een boom.’ Ja, dat is inderdaad niet aardig.
Het ging er vrolijk aan toe in het Burger Weeshuis in Deventer met Özcan Akyol die volledig naturel publiek en genodigden bespeelde en waarvan ik geen idee heb waar hij is als hij schrijft.
Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken als steunpilaren van het leven en over de ontdekkingen die zij doet in de marges van de literatuur.