Je wist natuurlijk dat het einde naderde. Daarom nam ik, als om de dood te bezweren, geregeld een boek van hem uit de kast. Zolang ik zijn boeken las, zou ik met hem de dood voorblijven. Bleef zijn werk te lang onberoerd, dacht ik, hé, Remco Campert, hoe is het? Pakte een boek van hem, las hoe een zwerver zijn romanpersonage Veranneman, met gebarsten stem toeroept, ‘Hé, Veranneman, schrijf je nog altijd?’ Hoe Veranneman glimlachend knikt en beschaamd verder loopt. ‘Hij heeft het gevoel dat hij tekortschiet. Zover heeft hij het met schrijven gebracht, dat hij herkend wordt op straat. Maar dit was toch nooit de bedoeling? Verlossing, daar ging het om.’ Daar zie ik de schrijver in zijn verhaal lopen, zijn kenmerkende bescheidenheid, verwondering en onwereldsheid. Zo houd ik hem van het sterven af, tot de dag dat het niet langer gaat. Die dag kwam gisteren.
Ik was drukdoende allerhande zaken te regelen, af te ronden voor de vakantie begint. Ik vulde kaartjes met namen, met die en die, en dat en dat, stelde mails op, verstuurde die. Tussendoor, alsof ik bang was iets te missen, klikte ik op social media. Het was maandag, je weet nooit of de derde wereldoorlog dan eindelijk begonnen was. Of iemand mij zoekt, mij nodig heeft. Daar werd, schokkender toch dan elk andersoortig nieuws, het bericht van zijn overlijden geserveerd. Het bleek een ticket voor een collectief rouwmoment. Er kwam een vloedgolf aan persoonlijke herinneringen, (er werden wedstrijden gehouden wie de mooiste dichtregels wist, foto’s van gesigneerde boeken) los. Ik klikte het weg. Ik dacht, wacht even, hou nog even vast, dat moment van weten, blijf stil, zeg niets, laat het loslaten beginnen, maar slinger hem niet al te hard het hiernamaals in. Dat dacht ik.
Ik wilde hem nog niet weg hebben van dat plekje, dat hij ongetwijfeld ook in zijn nieuwe huis vond, waar hij peinzend en omdat hij niet anders kon, aan een tafeltje gezeten, woorden aan het papier toevertrouwde. Zo stelde ik mij voor. Ook als niemand het zou lezen, moest er geschreven worden. Al was het schrijven voor zichzelf nooit vervullend is op te maken uit zijn werk. In het verhaal ‘Luchtdichter’ staat, ‘Ik zal nooit een dagboek dat alleen voor mij bestemd is kunnen bijhouden. Altijd ligt de wens om nog bij leven gedrukt te worden en de reacties op wat ik geschreven heb mee te maken, op de loer. (…) Een zin in elkaar zetten doe ik niet alleen voor mezelf, maar ook voor de nog onbekende, liefst ideale lezer (een onbevooroordeelde, verbeterde versie van mezelf), zelfs al dient die zich pas na mijn dood aan.’
Roos van Rijswijk schreef eens dat ze Campert uit de boekenkast van haar oma en moeder kende, en uit het Amsterdamse straatbeeld. Er was sprake van een ‘Campert-radar’ met haar moeder. Wie de dichter signaleerde, stuurde een berichtje naar de ander: ‘Ik zag Campert op Het Leidseplein.’ De geruststelling te weten dat hij er is, dat is des lezers geluk. Van Rijswijk schreef ook over de dichter: ‘Je kunt een standbeeld neerzetten voor zo’n kerel, maar mooier is dit: een boek waarin je, al naar gelang wie je zelf bent, hem leert kennen of terugvindt.’ Stilte is een mooie vorm om de dode schrijver te herdenken. Want ‘dood is een ontroering’, die ten beste alleen verdragen wordt. Ik zag een overvloedige stilte voor me, waarop Remco Campert gedragen werd, in een lange, stilstaande stoet van eerbetoon.
Citaten uit: Om vijf uur in de middag, (verhalen) / Remco Campert / De Bezige Bij
Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken en al wat zich in de kantlijn van de literatuur begeeft.