Yvonne Keuls heeft patent op romans die maatschappelijke kwesties terugbrengen tot een exemplarisch niveau. Ze kiest de setting van één gezin of zelfs één individu, dat de grote problemen aan den lijve ondervindt om ze zo herkenbaarder te maken. Dat procedé volgde ze in overbekende boeken als De moeder van David S., Jan Rap en z’n maat en Het verrotte leven van Floortje Bloem. Intussen zijn er al meerdere generaties opgegroeid met één van de titels op de leeslijst, die zich vaak, soms tot tranen toe bewogen, geroerd voelden door de vraagstukken die Keuls op deze manier bespreekt.
Onlangs verscheen Koningin van de nacht dat eenzelfde publiek ongetwijfeld opnieuw zal aanspreken en waarin ze op dezelfde wijze te werk gaat. Daarnaast is het misschien ook wel Keuls’ meest persoonlijke boek. Blijkens haar eigen nawoord althans zat het in 1988 al in haar hoofd, toen ze om nogal prozaïsche redenen het 119 pagina’s beslaande boekenweekgeschenk van de Bijenkorf schreef: Daniël Maandag. In de loop der jaren realiseerde ze zich dat ze met deze novelle had verzaakt. Ze had namelijk gehoor gegeven aan de neiging om een aantal oorlogsherinneringen weg te stoppen. In diverse interviews heeft ze intussen echter verklaard hoe boos het haar nu nog kan maken hoe Nederlandse politiemensen de Duitsers hielpen en hoe ze als kind werd behandeld door boeren tijdens de hongerwinter.
Ze maakt dat zwijgen nu goed met Koningin van de nacht, waarvoor ze 271 bladzijden ruimte nam. De roman draait opnieuw om Daniël Maandag. Dezelfde dromerige en fantasierijke jongen is, nu onder de naam Daan, de hoofdpersoon door wiens ogen de jaren ’40-’45 worden gezien.
De roman beschrijft het reilen en zeilen van het gezin Maandag in Den Haag in die oorlogsjaren. Vader Daniël is een joodse pianoleraar en knutselt aan klokken. Zijn katholieke vrouw Rosalinde Bliek was een bekend violiste en lerares die onlangs in Zwitserland is gestorven aan tbc. Een gemengd huwelijk dus dat aanvankelijk door de Duitsers wordt ontzien, maar later voor hen even kwalijk is. Daniël denkt de Duitsers te kunnen ontlopen door aan de hand van valse documenten een leven als adoptiefkind, geboren uit niet-joden, te fingeren.
De kinderen van Daniël en Rosalinde zijn de talentvolle vioolleerling Roos, die is voorbestemd om in de sporen van haar moeder te treden, en Daan, de jongste (hij is 7 als de oorlog uitbreekt). Prominente bijfiguren zijn tante Isabel, die de verzorging van de kinderen heeft overgenomen na Rosalindes vertrek naar Zwitserland, de behulpzame maar ook nogal berekenende buurman Prakke, Roos’ vioolleraar Labohm en de vriendjes van Daan. Ze vormen een jongensbende waarin net als in de volwassen wereld anti-joodse sentimenten worden botgevierd en jodenwinkels worden leeggehaald. De vader van één van de jongens maakt zelfs carrière in de ‘jodenophaaldienst’.
Het zijn allemaal figuren die ook al in de novelle uit 1988 optraden.
Daan is vijf jaar jonger dan zijn zus. Hij houdt erg van zijn pianospelende vader, die hem geleidelijk inwijdt in de schoonheid van de muziek, vooral aan de hand van de opera Die Zauberflöte van Mozart. Vader Daniël geeft hem een libretto met foto’s van de bont geklede Vogelfänger Papageno, die de kleine Daan ook wel zou willen zijn, én een prachtige foto van de koningin van de nacht uit deze opera, die hem doet denken aan zijn gestorven moeder wier portret in de kamer hangt: ‘De dreiging en de overweldigende liefde die beurtelings spraken uit de houding en de uitdrukking van het gelaat (..) van deze koningin, die mystieke sterrenhemel, die zich voortzette in de blauwe mantel, die hem deed denken aan de blauwe shawl die zijn moeder op het portret droeg.’
In de roman zit weinig oorlogsgeweld, maar des te meer psychisch leed. Alles passeert op het microniveau van het gezin Maandag: de schaarste, de NSB, het wantrouwen en de naïviteit, de deportaties en de pogingen om er aan te ontkomen, de razzia’s voor de Arbeitseinsatz en de hongerwinter. Keuls schrijft het in korte, bijna anekdotische hoofdstukken op. Gaandeweg gaat de volwassen lezer met enige kennis van de Tweede Wereldoorlog daarbij echter iets storen. Dat is de docerende toon van de schrijfster. Een voorbeeld daarvan vinden we als twee zussen van Daniël, Bekkie en Leah, hem komen waarschuwen:
‘Je weet nog die brief die we allemaal kregen en waarin stond dat de Duitsers een lijn door de stad hadden getrokken. Ten westen daarvan moesten alle mensen weg, evacueren. Ze zeggen dat een kwart van alle Hagenaars hun huis uit moest. Ze kregen een ander adres toegewezen als ze tenminste bindingen hadden met de stad. Zo niet, dan moesten ze binnen een week ergens anders naartoe. Naar Friesland, of de Veluwe of Drenthe. Nou, intussen is dat hele gebied met de grond gelijk gemaakt.’
Daniël begon ongeduldig te worden. Dat verhaal kende hij, ja. Zíj hadden geluk gehad, zij hoefden niet te evacueren want ze woonden net ten oosten van die denkbeeldige lijn. Hun huizen waren overeind blijven staan. Die andere huizen hadden plaats moeten maken voor de Atlantikwall, de verdedigingslinie die helemaal doorgetrokken werd tot in Frankrijk.
Keuls wil te zeer overtuigen; ze legt werkelijk alles uit en laat nauwelijks iets aan de verbeelding over, waardoor het boek meer weg heeft van een documentaire dan van een roman.
Maar dat oordeel is wellicht te hard voor Keuls’ eerlijke poging om te getuigen van het onrecht waarover ze nu nog kwaadheid voelt. Al die uitleg, die het werkelijke verhaal ophoudt, is te rechtvaardigen als je bedenkt dat De koningin van de nacht ook door volwassenen zonder redelijke kennis van de oorlog gelezen moet kunnen worden. Veel van de leeslijstlezers van nu zijn bovendien kinderen van ouders die zelf de oorlog niet hebben meegemaakt. Zij hebben thuis aan de keukentafel hun vader en moeder niet horen vertellen hoe het dagelijkse leven in de oorlog er uit zag. Hun plaats wordt ingenomen door Yvonne Keuls, die de tijd neemt om in onopgesmukte en onsentimentele, gewone taal, uit te leggen hoe het voelde om kind te zijn in de oorlog. Toen je levensgevaarlijke Sperrgebiete had in je stad. Toen je om je afkomst verraden kon worden aan een vijand die op je vernietiging uit was. En toen je een winter lang alleen maar kool en tulpenbollen te eten kreeg.