Stel je voor dat er dingen uit je omgeving en vervolgens uit je herinnering verdwijnen. Onherroepelijk, pijnloos, vanzelfsprekend. Dit is wat er gebeurt in de dystopische thriller De Geheugenpolitie van de Japanse schrijfster Yoko Ogawa. Het boek dateert uit 1994, maar werd pas in 2019 in het Engels vertaald (The Memory Police). In 2020 dong het boek mee – als concurrent van De avond is ongemak van Marieke Lucas Rijneveld – naar de International Booker Prize, in datzelfde jaar won het The American Book Award.
De Geheugenpolitie is gesitueerd op een eiland zonder naam waar ‘uitwissingen’ plaatsvinden. Onaangekondigd en geluidloos verdwijnen er willekeurige voorwerpen uit het leven van de eilandbewoners zoals, hoeden, kidneybonen, boten, parfum, foto’s, rozenblaadjes en vogels. De eilandbewoners werken schijnbaar zonder pijn in hun hart mee aan deze vernietigingen. Ze zetten vogelkooitjes open, trekken bloemen uit hun perken of gooien boeken in het vuur. Achter deze schijnbare gelatenheid zit een dwingende instantie, de alomtegenwoordige Geheugenpolitie. Haar ideologie is dat uitgewiste dingen overbodig geworden herinneringen nalaten die je als een afgestorven teen ‘onmiddellijk moet laten afzetten’.
Groeiende leegte
Deze preventieve hygiëne, die strikt en op gevaar van eigen leven nageleefd dient te worden, zorgt ervoor dat herinneringen van de eilanders vrijwel gelijktijdig met de dingen die ze oproepen vergaan. Waarmee ook de connotaties en associaties die het verdwenen voorwerp ooit opriep, verdwijnen. Met de kalenders verdwijnt het tijdsbesef, met de speeldoos de muziek, zonder vogels verdwijnt het verschijnsel vliegen of zingen en raken woorden als vrijheid en schoonheid een deel van hun betekenis kwijt. Het lukt de eilanders niet meer zich het uitgewiste verschijnsel voor de geest te halen en zij leren hierin te berusten. Ook de groeiende leegte van hun wereld leren ze te accepteren, onderwijl zichzelf wijsmakend dat uiteindelijk ‘alles op z’n plaats valt’. De aanhoudende sneeuwval op het eiland die alles dempt en neutraliseert, onderstreept deze ‘inkapseling’.
Maar zoals de klassieke wetmatigheid het wil, is er op dit eiland een kleine minderheid die moedig weerstand biedt. Dat zijn de mensen die hun geheugen niet verliezen, hun verloren gegane herinneringen, soms de uitgewiste voorwerpen zelf, in het geheim blijven koesteren. Op deze weerbarstige, vaak ondergedoken individuen wordt door de goed geoliede machinerie van de Geheugenpolitie gejaagd. Efficiënt uitgevoerde razzia’s, deportaties, decodering van genetisch materiaal ter identificatie en vernietiging staat deze onwenselijke elementen te wachten.
Boek in een boek
In een sciencefiction setting, ontspint zich een dystopisch verhaal, dat origineel in de oren klinkt. De verteller is schrijfster van romans over verlies. Ze werkt aan haar vierde boek over een typiste wier stem haar ontfutseld wordt door haar minnaar annex typleraar, waardoor ze in zijn macht raakt en geleidelijk versmelt met de ruimte waarin hij haar opsluit. Dit verhaal blijft door het hoofdverhaal heen meanderen. In beide verhaallijnen gaat het om verlies van jezelf.
Naast de hoofdpersoon is er een oude man, steun en toeverlaat van de schrijfster. Hij helpt haar een onderduikkamertje te maken in haar huis, voor R., haar redacteur, die een intact geheugen blijkt te hebben. Zijn niet ‘aftakelende geest’ stelt hem in staat niets te vergeten en rotsvast te blijven geloven in de rijkdom van herinneringen en het bewaren ervan door middel van woorden. De ik-figuur en R. worden verliefd, maar haar groeiende kilte en leegte drijft hen gaandeweg uit elkaar en maakt het schrijven aan haar roman onmogelijk. Dan gebeurt er iets geks: ondanks de uitwissing van romans die inmiddels heeft plaatsgevonden, slaagt de schrijfster er toch in haar roman te voltooien. Hier wordt iets opgevoerd wat dus eigenlijk onmogelijk zou zijn.
Gaandeweg stuit de lezer op meer ongerijmdheden, al was het alleen al door de wat al te hapklare griezelige clichés (een luik kraakt, een lamp aan ’t plafond schommelt). Er wordt ook hier en daar nogal wonderlijk verwoord: ‘dat… iemand de nagels van de jongen zal knippen en dat de handschoenen daarbij altijd een oogje in het zeil zullen houden’, of: ’Har-mo-ni-ca. Ik spreek de lettergrepen een voor een uit, alsof ik slokjes water uit zijn mond drink. Dat klinkt romantisch. Als de naam van een slim, sneeuwwit katje met langharige poten.’ Voor een deel zou het te wijten kunnen zijn aan de (Nederlandse) vertaling, maar misschien moet het gewoon het Japanse ‘kawaii’, schattig oproepen.
Doodlopende zijpaden
Ook inhoudelijk worden er doodlopende zijpaden ingeslagen, die de eventuele behoefte aan coherentie bij de lezer zwaar op de proef stellen. Met name als eenmaal ook de uitwissingen van lichaamsdelen beginnen, wordt het ingewikkeld logica te ontwaren. Eerst moeten de inwoners een linkerbeen missen. Het been wordt een vreemd aanhangsel waarmee ze zich eerst geen raad weten, maar al snel erin slagen om het volkomen te negeren. Het fijne is dat men deze keer geen actieve bijdrage aan deze uitwissing hoeft te leveren. Al snel komt daar de rechterarm bij en – in een opgevoerd tempo op de laatste bladzijden – ook de rest: ‘De mensen hebben hun stoffelijk bestaan volledig verloren. Alleen onze stemmen zweven doelloos rond.’
Nog verwarrender wordt het wanneer zelfs de hond, Don dit proces doormaakt. Wanneer hij ‘naar oude gewoonte zijn hoofd op zijn achterpoten wil laten rusten en merkt dat daar niets is, legt hij zich daar meteen bij neer en trekt dan de deken naar zich toe om als kussen te gebruiken.’ Wat is hier aan de hand?, vraag je je af. Kan ‘de totale uitwissing van het lichaam’, die immers door middel van een ‘getransformeerde geest’ bewerkstelligd wordt, ook voor een hond opgaan? Hebben honden ook een bewustzijn met herinneringen die verloren kunnen gaan? Geen oninteressante gedachte, maar het gegeven wordt niet verder uitgewerkt.
Als tenslotte blijkt dat zelfs R. zijn lichamelijk uitgewiste geliefde, de schrijfster, niet meer kan lokaliseren, snap je er niets meer van: ‘Hij omsluit met zijn handen de lucht waar hij vermoedt dat mijn stem hangt.’ Maar…, hij had tot dan toch geen last van amnesie? denkt de verwarde lezer. Kennelijk toch, maar ook niet helemaal.
De geliefden roepen een pathetisch overkomend,‘Vaarwel’ naar elkaar, zij lost op en hij gaat met zijn atletisch lichaam, na zo’n jaar op vijf vierkante meter ondergedoken te hebben gezeten, de wijde wereld in.
Incoherente vertelling
En zo zakt ook het verhaal als een plumpudding in elkaar en blijft de lezer achter met een heleboel vragen.Waarom moest de totale bevolking van het eiland uitgeroeid worden, welke ideologie zit daarachter? Zijn er politieke of maatschappelijk implicaties van het op het eiland heersende totalitarisme? Behalve dat de Geheugenpolitie werkloos raakt en er geen onderdanen meer zijn die in het gareel gehouden moeten worden, kun je geen consequenties bedenken. Is dit een gratuit gedachte experiment over een wereld die aan vergetelheid ten onder gaat?
Misschien is het gewoon een incoherente vertelling waar een groot verlangen naar originaliteit uit spreekt, maar helaas evenveel onvermogen om een congruent verhaal op te schrijven. Ook een literair genre als sciencefiction kent regels waar het aan moet gehoorzamen – het verhaal moet plausibel zijn, logisch in elkaar zitten. Wie daar geen belang aan hecht en gewoon (gezien de internationale erkenning) vermaakt wil worden, kan hiermee zijn hart ophalen.