Wieslaw Myśliwski (1932) is een van de bekendste en meest gelauwerde Poolse schrijvers van dit moment. Van hem werden in de afgelopen jaren twee dikke romans door Querido in het Nederlands uitgegeven: Over het doppen van bonen in 2009 en Steen op steen in 2012. Beide zijn epische romans over het verdwenen boerenleven in de periode rond de Tweede Wereldoorlog.
Nu is er al weer een nieuwe, nog dikkere, onder de titel De laatste hand in vertaling verschenen. Daarin laat hij een verteller aan het woord die zich moeilijk hecht aan mensen, plaatsen en dingen. Hij is in zijn leven van plaats naar plaats en van beroep naar beroep getrokken. Het ouderlijk huis (zijn moeder) heeft hij verwaarloosd en de meisjes die hij heeft gekend heeft hij uit het oog verloren of in de steek gelaten.
Herinneringen
De roman begint met een beschrijving van zijn adressenboekje dat uitpuilt van de visitekaartjes en met een elastiekje bij elkaar wordt gehouden. Aan de namen is een wereld van herinneringen verbonden aan mensen, die hun eigen verhaal in het boek vertellen. Zo komt een bonte, bijna onafzienbare stoet van figuren aan het woord: geliefden, personen voor wie hij gewerkt heeft, docenten, mensen met wie hij zaken heeft gedaan, lotgenoten.
De roman is echter veel meer dan een beschrijving van allerlei vreemde snoeshanen uit het leven van de verteller. Het is in de eerste plaats een ideeënroman over een man die op zoek is naar zijn identiteit. Hij gelooft enerzijds niet aan het bestaan van een eenduidige identiteit: ‘Iedereen is tenslotte een soort verzameling van tegen elkaar botsende fragmenten, net verbrande meteoren die door niets met elkaar worden verbonden, uitgebluste hoop, dromen, smeulende verlangens, verspilde gevoelens, voor leugens doorgaande waarheden, en dat allemaal niet eens in staat is rond een gemeenschappelijke as rond te draaien.’ Door het adresboek – de enige vaste plek die hij zich vergunt – naam voor naam door te vlooien, probeert hij zich telkens weer een beeld van zijn leven te vormen. De ene naam is daarin belangrijker dan de andere en enkele namen schrapt hij. Zijn leven bestaat in feite louter uit de ontmoetingen met al die mensen. Voor hem zijn de anderen niet de hel, maar ze geven nog enigszins vorm aan zijn vormeloze identiteit.
De uitdrukking ‘de laatste hand’ is afkomstig uit de wereld van de ambachten. Een kleermaker legt de laatste hand aan een jas, een rietdekker legt de laatste hand aan een dak. In zoverre is de titel van deze roman richtinggevend aan het lezen. Niet voor niets is de kleermaker Radzikowski een van de belangrijkste personen in de roman. De roman speelt zich niet af op het platteland, en brengt niet het boerenleven in beeld, maar het leven van ambachtslieden en handelaren in de stad. De titel verwijst ook naar de verteller die als een soort ambachtsman heel nauwkeurig probeert vast te stellen wie er toe deed in zijn leven en wie hij dus zelf is.
De verteller is lange tijd een fervent liefhebber van pokeren geweest. In het spel gaat het om de laatste hand, in het Engels ‘The last deal’ die bepaalt wie er gaat winnen of verliezen. In gesprek met een onderwijzeres zegt de verteller: ‘Voor het leven zijn we slechts pionnen in het spel dat het leven met ons speelt. Maar wat het voor spel is en wat er op het spel staat, dat weten we niet.’ In het pokerspel staan de regels vast, maar in het leven niet. Hij komt wanhopig tot het besef dat hij geen betekenis aan zijn leven kan verschaffen.
Maria
De belangrijkste persoon in zijn leven – Maria – staat niet in het adresboekje. Zij schrijft hem ontroerende liefdesbrieven, die door hem nooit beantwoord worden. Zij is zo anders dan hij. Zij is nooit buiten de stad geweest, waarin zij elkaars geliefden waren. Zij heeft geen behoefte gehad om te vertrekken uit een stabiele omgeving, om levenslang op de vlucht te zijn voor zichzelf, zoals hij. Maria en hij stammen uit andere tijdperken. Zij is gehecht aan een plaats, waar ze elkaar ontmoet hebben toen zij nog maar acht of negen jaar oud was, de plaats waar hij eindexamen heeft gedaan en waar hij in zijn jeugd heeft gewoond. Hij vraagt zich af wat hij voor haar heeft betekend. Het boek eindigt met een onvoltooid hoofdstuk, waarin Maria contact zoekt met de verteller, over de dood heen.
De auteur geeft in deze roman weinig houvast en dat wekt wrevel op. Waarom zo veel verhalen, waarom zo breedvoerig mensen aan het woord laten die nooit van ophouden weten? De vertaling leest hier en daar ook stroef en dat vergroot het leesplezier bepaald niet.
Wat na lezing overblijft de is herinnering aan een verstikkende overvloed van het onaffe en het onvolkomene, aan de onmogelijkheid om wat soeps van het eigen leven te maken, maar misschien is dat precies wat de auteur ons wil laten voelen.