Onlangs verscheen De hoogstapelaar van Wessel te Gussinklo, de derde roman over de Utrechtse jongen Ewout Meyster. Hij is daarin 17 jaar oud. Zijn intrede in de literatuur deed deze Ewout in 1986 in De verboden tuin, waarin hij ongeveer 10 jaar is. Het vervolg was De opdracht uit 1995. Daarin volgen we het personage als 14-jarige in een zomerkamp op De Veluwe. Die roman vielen diverse prijzen ten deel (onder andere de ECI), en De verboden tuin werd gelauwerd met de Anton Wachterprijs voor debutanten. De hoogstapelaar is opnieuw bejubeld, in de kranten althans.
De opdracht is nog steeds te koop, maar dat gold niet voor Te Gussinklo’s debuutroman. Daarin is nu voorzien door de derde druk van De verboden tuin. Daarmee is de hele cyclus weer binnen bereik voor de literaire doorzetter. Want dat moet gezegd: gemakzuchtige lezers zullen licht stranden in de drie romans.
Zwartleren portemonnee
De verboden tuin is geen gewone vertelling. Eigenlijk gebeurt er zelfs bijzonder weinig. Te Gussinklo trekt ons al vanaf de eerste zin in de binnenwereld van Ewout waaruit we niet meer weg kunnen vluchten. Eigenlijk is de roman één monologue intérieur vanuit de gemoedsbewegingen van de tienjarige hoofdfiguur. Dat we over hem lezen in de derde persoon werkt bovendien nog eens vervreemdend en toch lijkt dat een goede keuze. Als de roman de ik-vorm had gehad zou dat te zelfbewust zijn overgekomen. Het ontbreekt Ewout namelijk aan helder inzicht in zichzelf. Hij wordt voortdurend belaagd door gebrek aan zelfvertrouwen, twijfels en fantasieën die hem grip op de werkelijkheid moeten geven waar hij zich niet in thuis lijkt te voelen.
De eerste zin is kenmerkend voor de roman: ‘Toen hij de trap afkwam zag hij de zwartleren portemonne van zijn moeder op de kapstok liggen en meteen bonkte er iets in hem en hij bleef roerloos staan zonder dat hij precies wist waarom. Op slag was het van hem afgevallen; het gevoel van onbehagen, de verveling, het gevoel niets meer te herkennen.’ Alles dat de komende hoofdstukken zal gaan beheersen zit er in: de verveling en doelloosheid, de plotselinge omslagen in de gemoedstoestand, de detaillering (niet gewoon een portemonnee, nee heel precies een zwartleren), de verleiding om een verboden daad te stellen. Gaat hij geld stelen? En waarom?
Verrukte glimlach
Die eerste zin heeft iets geheimzinnigs. In de roman, die uit twee delen bestaat, komt het woord ‘geheim’ of ermee verwante begrippen tientallen keren voor. Ewout doet dingen waarvan het spannende voor hem is dat hij zelf de enige is die ervan weet: een kettinkje zo verstoppen in een bosje struiken ‘dat niemand het weet te vinden’; een waterstroompje bedekken met takjes en graspolletjes ‘zodat het een onderaards riviertje was geworden dat niemand kon zien’. Hij fantaseert over tuintjes die hij aanlegt, over het houden van paarden, over het bezit van een boerderij. Over het bereiken van iets groots.
Ewout heeft op school een kringetje van vrienden waar hij zich niet echt aan kan hechten. Hij wil invloed op ze hebben, bepalen wat er gebeurt, maar voelt zich vaak door hen uitgelachen (in die scènes heeft Ewout veel weg van een autist). Wat hij in de werkelijkheid niet kan bereiken probeert hij in de greep te krijgen in fantasieën die vaak destructief zijn. Zijn beste vriendje is Hennie, maar ook in contacten met hem blijft Ewout de eenzelvige jongen die zich voortdurend afvraagt wat de betekenis is van het leven en de gebeurtenissen en dingen om hen heen. Meisjes zijn al helemaal onbenaderbaar; ‘Het leek of ze intens maar heel gelukkig met iets bezig waren dat zo geheim was, zo verborgen dat niemand het wist, een geheim dat ze voor zichzelf hielden, waar ze blij om waren, en voortdurend aan dachten. Er hing iets stralends, iets onkwetsbaars om ze heen, iets als een ononderbroken zachte verrukte glimlach, alsof ze een wonder verwachtten, uitkeken naar een schitterend geluk dat alles zou vervullen, een geluk waarvoor ze gereed waren om het te ontvangen, en dat voor hem verborgen bleef’.
Spiegeling
Ewout leeft alleen thuis met zijn moeder. Zijn vader is in de oorlog door de Duitsers doodgeschoten, iets waarop enkele keren wordt gezinspeeld maar dat pas tegen het einde van de roman feitelijk duidelijk wordt. De twee delen van de roman zijn een spiegeling van elkaar, niet alleen omdat ze beide negen hoofdstukken tellen, maar ook door twee verhalen die een verwantschap hebben. In het eerste deel is de centrale gebeurtenis dat Ewout, die inderdaad geld steelt uit de portemonnee van zijn moeder, enkele Dick Bosboekjes koopt; lectuur waarmee zijn moeder hem niet wil zien. Ze vormen één van zijn geheime werelden die hij in een mengeling van schuldbesef en trots op zijn durf moet verdedigen als zijn vriendje Hennie ze ontdekt. Maar nog erger als zijn moeder er achter komt. In een scène die doet denken aan Ciske de Rat wiens moeder een boek kapot maakt dat Ciske van een vriendje heeft gekregen, verscheurt Ewouts moeder ook de boekjes van Dick Bos. Het leidt tot driftbuien en fantasieën waarin hij zijn moeder de gemeenste dingen laat overkomen.
In het tweede deel staat de verliefdheid van Ewout op klasgenootje Hanneke centraal. Ook nu weer zijn de gevoelens die hij voor haar koestert een strikt persoonlijk geheim waaraan hij geen gevolg kan geven. Anders dan bij de boekjes van Dick Bos zal hij nu echter wel degelijk contact moeten maken om zijn hunkering naar haar in daden om te zetten. Terwijl hij zich overdag ergert aan de vieze praatjes van zijn vrienden over seks met Hanneke, fantaseert hij ’s nachts over hoe hij haar in zijn macht kan krijgen door haar naakt aan een boom te binden. Zijn ontluikende amoureuze gevoelens zijn de verboden tuin waarop de titel van de roman doelt.
Proustiaans
Op die manier samengevat kan de indruk ontstaan dat De verboden tuin een toegankelijk verhaal is. Dat is niet zo. We zitten de hele roman in het hoofd van Ewout en varen dus mee op zijn grillige gemoedsstromen. Gedachten worden vaak midden in een zin alweer onderbroken door bedenkingen, tegenreacties die Ewout vreest en vragen naar de betekenis van zijn leven. Dat levert hoekige zinnen op en lange Proustiaanse overpeinzingen. Daarin duiken toespelingen op op gebeurtenissen waarvan de lezer op dat moment nog geen weet heeft. Het is dan ook een bijzonder knappe Bildungsroman over een onzekere maar ambitieuze jongen (in Ewouts achternaam Meyster echoot natuurlijk Wilhelm Meisters leerjaren van Goethe door), die volledige overgave van de lezer vergt aan een weerbarstige stijl.