Het einde van het jaar is bij uitstek een tijd van bezinning en omzien. In dat licht is er geen passender boekje om aan te bevelen dan Herkomst van de Duitse schrijver Botho Strauss (1944). Hierin blikt de auteur liefdevol en aandachtig terug op zijn jeugd. Tussen het herbeleven door knarsetandt Strauss, die bekend staat om zijn cultuurpessimisme, nog wat over de teloorgang van het heden, maar de nostalgische ontroering overheerst. Strauss leidt zijn ‘geheugen naar de drenkplaats van de onschuld’. De verrukkingen, de geuren, de smaken van toen worden gevoelvol beschreven, maar de toon blijft beheerst. ‘Ik moet gestraald hebben van geluk. Maar wat raakt je dieper: het stralende geluk van de eerste fietstocht, eindelijk een eigen fiets te hebben, of het geluk van dat te herbeleven?’ Aanleiding voor deze terugblik is het leeghalen van de ouderlijke woning. ‘Morgen wordt de woning leeggehaald. Morgen verlies ik mijn thuis.’ Alles gaat verloren. Alleen de herinnering heeft nog toekomst als men ouder wordt. In die zin mag dit boek als troostrijk worden gezien.
Een heel gewone man
Een ander boekje dat aandacht verdient is Het voorgevoel van Emmanuel Bove. In deze korte roman volgen we een man van middelbare leeftijd die tot voor kort een gezinsleven had en een baan als advocaat, in zijn eerste schreden op zijn nieuwe levenspad. Want onlangs heeft hij deur achter z’n oude leventje dichtgegooid om een nieuw, teruggetrokken leven te beginnen. ‘De eenzaamheid waarin hij leefde en die voor een ander ondraaglijk geweest zou zijn, was juist zijn grootste geluk.’ Het liefst zou hij door anderen onopgemerkt blijven. Maar hoezeer hij zich ook inspant onzichtbaar te zijn, de buitenwereld ziet hem toch weer staan. Met tegenzin knoopt hij gesprekken aan. Op de vraag wat hem is overkomen, antwoordt hij typerend: ‘Och, dat is ingewikkeld. Dat komt een andere keer wel eens.’ Zijn onopvallendheid wakkert weldra de nieuwsgierigheid en bemoeizucht van zijn omgeving aan. Van de gekoesterde, geromantiseerde eenzaamheid blijft weinig over als hij verstrikt raakt in een web van achterklap, twist en burennijd. De in zijn verbeelding levende schlemiel is een constante in het werk van Emmanuel Bove (1898-1945), de in Parijs geboren zoon van een Joods-Oekraïnse emigrant. De eenzame, dolende mannen die hij opvoert zijn niet zonder mededogen door de auteur in een onopgesmukte stijl met oog voor veelzeggende details getekend. Om die reden ook geprezen door Beckett. Bove zelf werd niet ouder dan 47, en geheel in de sfeer van zijn romans kwam hij op een vrijdag de dertiende aan zijn eind.
Een armoedige schrijver
Waar Bove de gewone man beschrijft, komt de Zwitserse schrijver Robert Walser (1878–1956) in zijn vroege novelle De Wandeling, met een verhaal over een excentriekeling. Hij laat ons een dag beleven uit het leven van een in armoedige staat verkerende schrijver, een zachtmoedige zonderling, een sprookjesachtige lanterfanter, zoals zo vaak in Walsers boeken. Deze dagdromer verlaat ’s ochtends zijn bureau om een lange wandeling te maken. Onderweg ontmoet hij mensen van diverse snit als een boekhandelaar, een belastinginspecteur, een kleermaker die hij op wonderlijke wijze te woord staat. Omdat het de wandelaar niet direct om een weerwoord is te doen, spreekt hij even makkelijk tegen een hond, om daarna zijn weg te vervolgen en zich te verliezen in allerlei bespiegelingen of zelf opgeworpen vragen. Een verhaal van A tot Z wordt hier niet opgediend. Bij Walser lezen we de manische toon van iemand die de waanzin op de hielen zit, en die maar doorwandelt en doorschrijft om die waanzin te bezweren. Hier is iemand aan het woord die zich met liefde verliest in uitweidingen en fantasieën. Speels en lucide taalgebruik, met plechtige buigingen en euforische uitschieters die reiken naar zonderlinge details, minutieus en grillig uitgetekend. De charme zit ‘m duidelijk in die stijl. Eigenzinnig is het altijd: ‘zijn hoed zag eruit als een niet af te zetten heerser.’ Een ‘kleine zangkunstenares’ wordt vergeleken met een ‘ree of een soort antiloop in meisjesvorm’. Het verhaal doet er niet meer toe en wandelen moet hij ‘hoe dan ook om weer tot leven te komen en om het contact met de wereld in stand te houden want zonder voeling daarmee zou ik geen halve letter meer op papier krijgen.’ De laatste 23 jaar van zijn leven leed Robert Walser aan schizofrenie en bracht hij in een gesticht door. Tot zijn fans mocht hij rekenen: Walter Benjamin, Kafka, Hesse, Canetti, Coetzee en Sebald. Van de laatste is een mooi essay toegevoegd. Nog een reden om Walser juist met Kerst te lezen. Hij stierf op Eerste Kerstdag 1956, tijdens een wandeling…