Vroeger was je een wonderlijke kerel als je de Sarphatistraat de mooiste straat van de wereld vond. Minder wonderlijk ben je als je hetzelfde over de Amsterdamse Van Eeghenstraat zou zeggen. Die straat ligt fraai en statig tegen het Vondelpark aan. De huizen zijn er mooi, groot en gebouwd zo rond 1900. Sommige hebben nog mooie Jugendstil versieringen. Er zijn fraaie natuurstenen ronde portieken en zware houten deuren.
De Van Eeghenstraat kom je ook tegen in de Nederlandse literatuur. Tirza, de hoofdpersoon uit Arnon Grunberg’s roman woonde er (‘in het beste deel’), net als de schrijver zelf overigens. Ook hield Grunberg er zijn openingsfeestje ter gelegenheid van het verschijnen van deze roman.
Net voor de boekenweek is er nu Wanda Reisels (1955) Plattegrond van een jeugd. Zij groeide op in de Van Eeghenstraat. Het huis op nummer 100 vormt de fundering en het skelet van haar nieuwe boek. Het is een enorm huis met vijf verdiepingen, zestien kamers en zesentwintig vaste kasten. Het heeft een tuin, zoals een tuin moet zijn, grenzend aan het Vondelpark. De plattegrond van het huis staat op de binnenkant van de kaft en de hoofdstukken hebben de indeling van het huis overgenomen: Souterrain, Bel etage, Eerste etage, Tweede etage etc. De hoofdstukken zelf dragen namen als Stoep, Keuken, Gang. De woorden zijn op heel licht grijs papier gedrukt waardoor je soms denkt dat er een schaduw over de bladzijden valt. Dat grijs vormt het cement waar beschrijvingen en herinneringen aan het huis doorheen zijn gemengd. Deze grijze hoofdstukken worden opgevolgd door hoofdstukken met witte pagina’s die korte verhalen bevatten die vaak geen duidelijk aanwijsbare relatie hebben met het huis. Zo wordt een huis gebouwd waarin de verbeelding, in de vorm van korte verhalen, een plaats krijgt tussen muren van herinnering.
Herinneringen zijn bij Reisel niet sentimenteel en ook geen aanleiding tot diepzinnige reflecties of concluderende volzinnen. De beschrijvingen van het huis zijn liefdevol maar ook feitelijk en zeker niet weemoedig. Ze schrijft zoals ze zichzelf als kind beschrijft: een jongensachtig meisje dat eigenlijk niets van meisjesdingen moet hebben. ‘…Want een meisje maakt nooit iets mee, meisjes zijn stom en achterbaks (…). Bij jongens is het spannender.’ Het boek leest jongensachtig en als een zoektocht naar denkbeeldige grenzen om daar vervolgens overheen te stappen. De boekenweek met als thema TITAANTJES – opgroeien in de letteren, kan bijna niet beter geïllustreerd worden dan door juist dit boek.
De herinneringen zijn niet alleen beschrijvingen van het huis en de tijd maar geven ook inzicht in Reisel’s fantasie en interesses. Af en toe verwijst ze naar haar eerder werk alsof ze een tip van een sluier oplicht. Tussen die grijze hoofdstukken zweeft de soms op hol slaande verbeelding van de korte verhalen die variëren van (bijna) autobiografische schetsen tot absurdistische fantasieën waarin elke logica ontbreekt.
Om een voorbeeld te geven, in het verhaal Aan mijn Kant nemen woorden letterlijk de plaats van dingen in. Zo loopt de hoofdpersoon op het woord SCHOEN en vliegen de woorden MEEUW en WUEEM als duikelende vliegers boven de zee. Aan pumps groeit verticaal het woord HAK en iemand heeft TANDEN op haar gebit staan. Ons wordt verzekerd dat het niet om een droom gaat.
Andere verhalen hebben een kop en een staart, sommige bevatten vreemde elementen en enkele verschillen nauwelijks van de op grijze bladzijden geschreven herinneringen. Het is een heel scala aan stijlen en verhalen.
De oorlog speelt een rol in Reisel’s herinneringen. Haar Joodse ouders doken onder, andere familieleden waren minder gelukkig. Het leed en de verhalen zijn aanwezig, maar in Plattegrond van een jeugd blijven ze op de achtergrond. Haar vader heeft gedachten die hem angst aanjagen, ook de gedachte dat hij zijn verstand verloor. Dat fascineert de jonge Wanda. Zo droomt ze van een vloer vol kakkerlakken, voor haar angstaanjagend maar tegelijkertijd ook fascinerend. Haar vader is werkelijk geschokt.
Ook in een verhaal komt de oorlog en het ouder worden een keer terug als een oude vader zich met weemoed herinnert hoe hij zijn minnares ontmoette en daarna plotseling uit het oog verloor. Oud en nog net niet geheel versleten ontmoet hij een vrouw die haar zus blijkt te zijn en hem vertelt dat ze in de oorlog in een kamp gestorven is. Zo weet Reisel ook nog te ontroeren.
Maar het zijn niet zozeer de losse verhalen die Plattegrond van een jeugd een zeer geslaagd boek maken. Achterin heeft Reisel een korte aantekening opgenomen waarin ze bijna verontschuldigend verklaart dat ze haar korte verhalen altijd als stijloefeningen en schetsen heeft beschouwd. Zo bij elkaar gezet maakt het geheel toch een heel sterke indruk. Het boek vormt echt een huis, gebouwd op herinneringen met vensters van verbeelding waarin je soms vaste grond onder je voeten voelt en dan weer een stukje zweeft zonder dat je begrijpt waarom. Die merkwaardige afwisseling maakt het bezoek aan de Van Eeghenstraat nummer 100 een mooie belevenis. Wie in de buurt van het Vondelpark is moet maar eens gaan kijken in de Van Eeghenstraat. Ik zou bijna zeggen: het is de mooiste straat van de wereld.