Op 16 maart 2018 stierf de dichter F. Starik aan een hartaanval. Het was ook de dag waarop hij vijftien jaar samen was met zijn geliefde, de dichteres Vrouwkje Tuinman. Anderhalf jaar na zijn overlijden verscheen haar zesde dichtbundel Lijfrente, waarin ze vertelt over de dood van haar partner en de verwerking van haar verlies. Voor deze bundel kreeg ze in maart 2020 De Grote Poëzieprijs.
Op de voorkant van de bundel een foto van een man die zijn hoofd door een opening steekt van wat een bunker lijkt. Hij draagt een keurig pak, nette schoenen, de manchet van zijn overhemd komt onder de mouw van het jasje uit. Het zou zomaar een begrafenispak kunnen zijn. De gedachte dat de man een kijkje neemt in de onderwereld waar de schimmen wonen, laat zich raden.
Iets nieuws staat te beginnen
Het eerste gedicht van de bundel heet Maart, de maand waarin Starik gestorven is, maar ook de maand van het nieuwe begin: in de vijver groeien de eitjes uit tot kikkervisjes met de belofte van nieuw leven: ‘Vanmorgen evolueerde een van de streepjes / tot een komma. Er staat iets te gebeuren.’ Maar voordat Tuinman vertelt wat dat is, doet ze verslag van de revalidatie van Starik na zijn eerste hartaanval negen maanden eerder, zijn ziekenhuisopname en uiteindelijk zijn dood. Om het te boekstaven, om het niet te vergeten, maar ook om te kijken wat er voor haar is overgebleven nu ze alleen verder moet. Het motto van de bundel, een fragment uit Passengers van Iggy Pop, wijst daar op: ‘(…) So let’s take a ride and see what’s mine’.
Er zijn een aantal van de klassieke rouwfases in deze gedichten aan te wijzen: ontkenning, woede, aanvaarding. De laatste strofe van het gedicht Automaat luidt bijvoorbeeld:
‘Les twee: ontsluit, nog voor er twijfel kan ontstaan,
met twee handen alle poorten. Maakt niet uit of
er push staat of pull. Berust niet, sla desnoods
degene die een deur voor je open wil houden
voor zijn hoofd. Ga niet in op de belofte van een wonder.’
Zuinig op grote woorden
Tuinman dicht niet met grote woorden en houdt de beschrijving van haar emoties klein. ‘Lief is zuinig op grote woorden, lees ik in jouw computer.’ Ze gaat terecht vanuit dat de lezer zelf wel kan aanvoelen wat er achter haar nuchtere observaties schuil gaat. Vooral in de langere prozagedichten is dat zeker zo, kan iedereen voelen hoe moeilijk het moet zijn geweest om thuis te komen in een leeg huis, kleding en persoonlijke spullen van de overledene uit te moeten zoeken en alles voortaan alleen te moeten doen. Het zijn heel persoonlijke, kwetsbare gedichten waarin geprobeerd wordt het verdriet in te dammen. Troost wordt er niet geboden, maar humor is een van de manieren om het beheersbaar te houden:
Omgekeerde emancipatie
‘Nieuw aangeleerd cliché: ‘deze dingen doet mijn man normaal’.
Het kastje van het zonnepaneel. De banden op spanning.
De verstopte stofzuiger repareren. Rouw opent deuren – soms letterlijk,
als het driepuntsslot kapot is en er een man, een andere dus,
moet komen, die beweert dat dit al maanden speelt, gebeurt
echt niet zomaar opeens, daar komt mijn cliché, en haalt zomaar
tachtig euro van de rekening. Voel ik me schuldig? Soms, een beetje,
want de meeste van die dingen deed hij helemaal niet,
of ik deed ze al voor hem. Dan schreeuw ik tegen de schroefboor,
verwijt hem dat er nooit iets lekker vanzelf werkt, het verdorie
ook nog regent en ik een levende gemeenplaats ben.’
De praktische aangelegenheden, die gebeuren moeten, zoals het uitzoeken van foto’s en het opruimen van medicijnen, worden in de gedichten afgewisseld met herinneringen aan het gedeelde verleden, waarbij het verdriet en het gemis wél de vrije loop krijgen. Maar steeds opnieuw vermant Tuinman zich, zit niet bij de pakken neer maar blijft bezig, omdat het moet. Het is die afwisseling van de nuchter constaterende en emotionele toon die deze bundel levensecht en zo aanspreekbaar maakt.
Pogingen tot afstand houden
De manhaftige pogingen het verdriet op afstand te houden worden ’s nachts in dromen doorbroken: in twee gedichten, Opzichtige dromen 1 & 2 en 3 t/m 8 vertellen acht dromen van een hernieuwde ontmoeting met de geliefde op een festival, op het station, naast het bed. ‘(…) Ik houd je vast, jij mij niet.’
In het lange prozagedicht Wachtkamer verderop in de bundel, is de tijd het onderwerp. Dit gedicht fungeert als een samenvatting van de bundel en beschrijft het gehele rouwproces van begin tot einde, van de dood van Starik tot aan het onbeschofte ongeduld van de omgeving: ‘Sorry, maar wanneer houdt dit zielige gedoe nu eens op?’
Maar het is ook een algemeen aanvaard cliché dat het leven verder gaat. De gedichten kijken gaandeweg vooruit in plaats van achteruit en na een jaar is er voorzichtig sprake van een ander lief. ‘Het begint nu toch wel iets met mij te worden,’ vertelt de beginregel van Omtrekkende bewegingen.
Met het laatste gedicht van de bundel is de cirkel rond: weer staat de dichter in de tuin, net als in het eerste gedicht. Ze heeft de tuin in velden verdeeld:
Gras
‘Aan de andere zijde is het groener.
Op het ene veld staan de mensen die niet
meer willen, een tuin verderop degenen die nog jaren
vooruit kunnen, ware het niet dat hun ziekte –
er valt niets te ruilen. […]
Ik sta aan de rand van wat eigenlijk meer mos is
dan gras. Mijn perk zit vol kuilen en oud blad, maar
ook wonen er mollen in en wormen, er springen padden,
’s avonds landen er libelles. Ik neem een stap.’
Deze bundel zou eigenlijk in elke wachtkamer van elk ziekenhuis, mortuarium en hospice moeten liggen. Iedereen die iemand heeft verloren zal zich herkennen in deze doorleefde bundel.