Jutka Horvath, het hoofdpersonage in Vonne van der Meers roman Vindeling, lijkt het zusje van Ramses Shaffy’s Sammy. ‘Waarom loop je zo gebogen Sammy’, zingt Shaffy en geeft allerlei suggesties op het waarom. Ook Jutka loopt gebogen en kijkt constant naar beneden. Zij doet dit, omdat ze hoopt op straat iets te vinden. Urenlang loopt ze ‘door de stad in de hoop iets te zien liggen wat een ander was kwijtgeraakt’. Zoals een damestas, die ze als zesjarige vindt en die haar leven verandert, doordat ze van de eigenaresse ervan een boek, Winterboek, cadeau krijgt. Daarin staat onder meer een verhaal over een kind dat een speelgoedvis kwijt raakt.
Vis als bijbels symbool
Jutka weet als kind nog niet wat wij, als volwassen lezers erin vermoeden: de vis als symbool voor het christendom; zoeken en vinden als Bijbelse notie. Met al dat zoeken, vinden en teruggeven kan het thema van de dertiende roman van Van der Meer dan ook niet mis verstaan worden. In het grote en in het kleine. Groot, omdat Jutka haar vaderland Hongarije, of, ‘waar wij vandaan komen’ als vluchteling in 1956 kwijt was geraakt. Klein omdat haar vader dood is, of beter: doodgezwegen wordt omdat hij vreemd ging. ‘Ze probeerde te vergeten dat hij haar vergeten was’. Tenminste, dat dacht ze.
Subtiliteit wordt pathetiek
Vinder zijn is, zegt de moeder van Jutka, een vorm van genade. Het terugbezorgen van een vondst aan de eigenaar, is het brengen van geluk. Vinden lijkt op vissen, waarmee het eerder genoemde thema ‘vis’ en de christelijke connotatie daarvan op een subtiele manier wordt hernomen. Dit geldt ook voor het beeld van Jutka, die door al dat gestaar naar de grond krom groeide en op school werd nageroepen als ‘kolensjouwer’ of ‘dromedaris’. Het is een beeld dat in de literatuur oude papieren heeft: een Messiasachtige figuur zoals Lev Nikolayevitch Myshkin in Dostojevskis’ De idioot. Een personage dat in Zwitserland vervreemdt van zijn vaderland, zoals Jutka in Nederland van Hongarije, en wordt bespot. Met dit verschil, dat Jutka in tegenstelling tot de Russische prins wél wat te bieden heeft, als vindeling.
De filosoof Peter Sloterdijk noemt Myshkin een engel zonder boodschap, zoals een priester van een kerk waarin je de Sint Nicolaaskerk in Amsterdam zou kunnen herkennen, in Jutka’s gekromde rug engelenvleugels meende te kunnen zien, ‘als handen die zich smekend samenballen’. De subtiliteit van het beeld van de vis, maakt hier plaats voor pathetiek, die misschien alleen te pruimen is binnen de geschetste intertekstualiteit en de lichtere passages over Jutka’s moeder, die ’s avonds als de pianiste Miss Chris optreedt in Hotel Rembrandt.
Tijdens een van die avonden vindt Jutka, die alleen thuis is, in de kledingkast van haar moeder een schoenendoos waarin zo’n honderd ansichtkaarten zitten die haar dood gezwegen vader gedurende zeven jaar (het getal van de volheid) aan zijn dochter schreef en die haar moeder altijd voor Jutka verborgen hield. Het lijkt of Jutka hiermee zichzelf vindt en ze besluit, omdat ze er inmiddels de leeftijd voor heeft, uit huis te gaan.
Dilemma’s
Er ontstaat een nieuwe verhaallijn, wanneer Jutka in Parijs, waar ze als au pair werkt, de Algerijn Hamid ontmoet die haar een dilemma voorlegt: moet je het belang van een groep mensen voor laten gaan boven dat van bijvoorbeeld je eigen kind? Hier schemert de filosofie van iemand als Thomas Hobbes en het communitarisme doorheen, wat verder niet wordt uitgewerkt. Met een beetje fantasie kun je deze verhaallijn opvatten als het vinden van een man. Door dergelijke verhaallijnen, waarbinnen het thema zoeken en vinden wordt verschoven naar hervonden herinneringen met haar vader, die ze na veertien jaar (twee maal zeven) in Parijs ontmoet, verbrokkelt het thema steeds meer, zodat je je als lezer soms afvraagt of Van der Meer er niet beter aan had gedaan het op zich fraaie gegeven van de Vindeling uit te werken tot een verhaal, een novelle of – zoals in Eilandgasten (1999), waarin ook een soort engel een verbindende schakel is, – een roman in verhalen.
Het lezen van de schrijfster
Soms is er een moment waarop je denkt te begrijpen wat de schrijfster aan het doen is. Namelijk in het laatste hoofdstuk, wanneer Jonas – een jongeman in een honkbaljack – Jutka een map terugbrengt die ze was verloren, met ‘losse fragmenten van verhalen’ die ze al vijftien jaar met zich meezeult. Bijvoorbeeld over een kind dat in een container werd gevonden. Op deze manier vallen vorm, inhoud en boodschap van de roman even samen, want vijftien is het symbool van genade.
Jammer is alleen dat dit soms wat pathetisch wordt verwoord ten koste van een subtiliteit die wel degelijk in de roman aanwezig is. Niet alle (niet-christelijke) lezers zullen dit helemaal kunnen waarderen. Maar dat is waarschijnlijk niet Vonne van der Meers primaire doelgroep.