Feelgoodpoëzie met plaagstootjes
De debuutbundel van Bianca Boer (1976) kent veertig, niet al te lange en in een begrijpelijke taal gestelde gedichten, die ook al vanwege de bladspiegel duidelijk als poëzie herkenbaar zijn. Hoofdletters en interpunctie zijn opvallend gemeden. Haar prozadebuut maakte ze een paar jaar geleden met de verhalenbundel Troost en de geur van koffie die o.a. genomineerd werd voor de Selexyz Debuutprijs. Een alleszins vriendelijke titel, waarbij die van haar poëziedebuut zich makkelijk kan voegen. Het is een poëziedebuut dat, ik verklap het maar meteen, het Nederlandse poëzielandschap niet een ander aanzien bezorgt. Daarvoor voegt de meerderheid van de gedichten zich te gedwee in het reeds bekende spoor. Ik ga eerst een minpuntje van dit debuut noemen, om met een duidelijk pluspunt te kunnen eindigen.
Veel gedichten van Boer maken een min of meer montere indruk en geven van een anekdote net genoeg mee om die te begrijpen. Maar dat net genoeg kan vaak al iets te veel zijn voor poëzie.
Ze graven soms ook niet diep genoeg om een blijvend litteken achter te laten. Neem het gedicht:
Middelbareschoolreünie
‘een buik vol bubbelgum
tussen oranje linoleum en gevulde koeken
als ik hem weer zie
ruik ik verschaalde schoolfeesten
kus hem eindlijk drie keer
hij prikt door mijn gedachten
woorden van toen wuiven
helium in mijn longen
ik piep lege spreekballonnen
hij neemt ademloos zijn plek
weer in mijn lichaam’
Dit gedicht gaat nergens schuren of uit zijn voegen barsten, waarschijnlijk omdat het te direct herkenbaar is wat hier staat. De hele anekdote had even goed onderdak kunnen vinden in een column in de Flair. Het blijft braaf tussen de lijntjes van de goedaardige gevoelens.
Of in Vroeger is een huis:
‘de eerste kleurenfoto’s
waarop de echte wereld minder groen is
dat huis ben jij
van iedereen die je kende nam je iets mee
het hangt aan de muren
het staat in de kamers
ik ben je vrouw
ik krijg één nacht de bemoste bruidssuite
waar wij het kind zullen maken
dat nooit het huis uit gaat
ik tuur zolang naar de foto
dat ik zijn gezicht ? we hadden een jongen gekregen ?
achter een van de ramen zie
het is de eeuwige zonneschijn
die in de ruiten blikkert
hem verjaagt’
Ook hier wordt de werkelijkheid te weinig ontdaan van haar alledaagsheid.
In dit soort gedichten mag een regel misschien een enkele schijnbeweging maken, maar daarmee wordt de lezer meestal niet op het verkeerde been gezet, daar het gedicht daarvoor te weinig te raden laat.
En toch hoef ik Boer niet aan te raden de oppervlakte te verlaten, want ze is in staat met schijnbaar oppervlakkige beelden tot een wat meer verontrustend geheel te komen.
Dat levert een gedicht op als:
nog een geluk dat het terras daar niet stond
‘van de Martinitoren stapt een jongen
zijn val vanaf 56 m vanaf de tweede trans
wordt vlak bij de grond gebroken
door een lezende toerist
in de toren loopt een meisje omhoog
traptreden te tellen’
Dit is een prachtig gedicht waarin op geslaagde wijze de collagetechniek is toegepast. Het suggereert meer dan het feitelijk prijsgeeft en dat werkt al meteen veel beter. Juist de triviale mededeling dat een meisje omhoog loopt, zet de tragiek van de val van de jongen des te meer aan. Dat is knap gedoseerd.
In een ander collage-achtig gedicht komt een ander opvallend kenmerk van Boer tot uiting. Haar speelsheid.
zichzelf verklarend
‘de man met de radiostem
heeft wenkbrauwen die bewegen op de maat van zijn lippen
hij geeft de verklaring voor het spelen van rummikub
als je oud wordt en lang samen bent
er is het overleven van de winter door de langpootmug
er zijn dagen waarop je moet uitslapen
je neus te ruste leggen naast je hoofdpersoon
vandaag is er een moment dat ik mooi meegenomen zal zijn
ik maak een lijst van wensen
op één staat het onderzoeken van een haastig hert
eronder steltlopertjes zoemen leren’
Dit is zonder meer een fraai feelgood-gedicht. De verhaallijn erin is te volgen, maar de toegevoegde waarde komt niet van het begrip, maar van de overrompelende inval aan het einde, die zijn eigen ‘logica’ ertegenover stelt.
Als lezer stuit je in haar bundel veelvuldig op speelse invallen, zoals: ‘knalgroen is een groen woord/ gek genoeg want het woord groen / is grijs zoals rood blauw is.’ Of in een strofe van een gedicht dat verslag doet van een telefoongesprek: ‘we gaan elkaar binnenkort weer zien / voor die tijd denk ik niet aan de naakte vrouw / die op handen en knieën door het gras kruipt / of andere zaken die hun weerga niet kennen ‘. Die bevallen mij goed. Het zijn even zovele plaagstootjes tegen de braafheid van de verstaanbaarheid.
Ik zou die speelsheid in een vervolgbundel daarom wat meer aangelengd willen zien met bizarre, ietwat vervreemdende invallen. Laat die twee om voorrang strijden. Er mag wat mij betreft iets meer afgedreven worden van de anekdote, om de speelsheid wat ongeremder te laten ontluiken.
Vliegen en andere vogels
Auteur: Bianca Boer
Verschenen bij: Uitgeverij L.J. Veen (2010)
Prijs: € 15,-