In een kort filmpje uit de VPRO-serie ‘DichterBij’ – waarin dichters worden gepresenteerd in hun dagelijkse omgeving – zien we Vicky Francken aan het werk. Ze is uiterst geconcentreerd bezig met het knippen van tekstfragmenten uit kranten en tijdschriften. In een speciaal plakboek plakt ze zorgvuldig alle snippers tekst op lege pagina’s, zodanig dat bijzondere samenstellingen ontstaan en verrassende woordcombinaties tot nieuwe inspiratie leiden. Leve de Prittstift. Het is een ontroerend inkijkje in de werkwijze van de ’talige’ dichter die Francken is. Onder die filmbeelden draagt Francken het volgende gedicht voor:
En toen begon het te regenen, eerst zacht maar al snel harder
de miezerfase was kort, het kwam nu al met bakken uit de hemel
een gigantische hoeveelheid van enorme proporties werd over ons
uitgestort zodat de planten die in de periode van droogte
hun bloemen hadden laten vallen nu ineens weer baadden
even dan, want al snel werd baden waden en niet lang daarna
hun kopjes tegen de grond gewerkt, geen redden meer aan (…)
Een gedicht over een regenbui, een gedicht áls een regenbui. Francken knoopt de regels aan elkaar als een doorlopende waterval. Telkens lijkt een uiteindelijke punt de regel af te sluiten, maar dan gaat het toch weer verder. De kracht van deze registratie krijgt een grote impact door het ellenlange verloop zonder pauzemoment. Zo wordt taal ingezet om een dynamiek vorm te geven, om de motor van een gedachtestroom in woorden te vatten.
Röntgenfotomodel, de debuutbundel van Francken, staat vol met gedichten die een eenvoudige ervaring beschrijven waarbij de zintuigen van de lezer tot het uiterste opgerekt worden. Zo moet het zijn in de poëzie: de opschudding van het vooringenomen brein van de lezer door een verzameling tekstregels die ontregelen, die nieuwe vergezichten tonen. Het is Vicky Francken op het lijf geschreven. Niet uit effectbejag, maar door te blijven zoeken naar combinaties van woorden die weer nieuw licht werpen op een haast vanzelfsprekende situatie. Vandaar die plakboeken.
We hebben allemaal recht op een rug
een graat waarrond we bestaan
een marionettendraad die we oppakken
als we onszelf bijeenrapen
geen mens kan tippen aan vissen
die zwemmen in de golven van hun wervelkolom
maar stel dat een vin verlangt naar aaien
wie troost de vis wie pakt hem vast
wie streelt de schouder
uit de kom
Hoe deze vis ‘zwemt in de golven van zijn wervelkolom’, overeind gehouden door het water dat hem omgeeft, vormt een mooi contrast met onze menselijke kwetsbaarheid. Wij moeten maar zien hoe we ‘onszelf bijeenrapen’ in momenten van zwakte, proberen rechtop te blijven staan in de lucht die ons omringt. Daarentegen is er niemand die de vis kan troosten door hem vast te pakken, dat hebben wij dan weer voor op de vis. Vindingrijk en kernachtig in dichtvorm gevat, toont Francken haar doel in de poëzie: een simpele observatie leidt van een grondige overdenking tot een sterke uitdrukking
Toch laat Vicky Franken zich hier en daar iets te veel leiden door haar knipsels en tekstfragmenten. De onverwachte wendingen en gelaagde betekenissen gaan dan een soort gevatheid uitstralen waardoor de gedichten te geforceerd worden. Maar opeens, halverwege de bundel is er dan het vers ‘Blijven bewegen, blijven verplaatsen’: een aangrijpende verslaglegging van hoe een liefde tot een einde komt:
Aan mijn schavot genageld sta ik en sla kraters,
heb alle wegen overwogen, over mogelijke routes
uitgeweid en tegen je vermoedens
in een jurk over omwegen gesproken. Ik draai
schroeven als mijn voeten in het grindpad en loop
op niet meer boven te komen bewijs: steeds minder
dan een minnaar zijn. Nooit genoeg om in vroeger
voor te mogen komen. Je hoort me als een vonnis aan
en werpt een mes naar mijn gezicht, gebukt is misschien
een wijze manier maar vooral
een wijze van gaan.
Pijnlijk en confronterend: ‘steeds minder dan een minnaar zijn. Nooit genoeg om in vroeger voor te mogen komen’. Dat is een schokkende vaststelling; zonder twijfel een definitief einde van een relatie. Toch blijft de dichter het drama op een beeldende manier belichten, ze onderzoekt de mogelijkheden om het niet zover te hoeven laten komen. Zonder resultaat. Op gebukte wijze de aftocht blazen is dan de enige uitweg. De fijnzinnige toon maakt dit gedicht bijna sympathiek, ondanks de tragiek die eruit spreekt. Er zijn geen verwijten en andere ergernissen, de ik-persoon is zich bewust van een gedeelde schuld.
Tegen het einde van deze avontuurlijke bundel laat Francken nóg eens zien hoe het werkt in haar dichters-laboratorium. Het gedicht ‘Naast’ sluit af met een strofe die lijkt op een handleiding, maar vooral toont hoe een beloftevol dichterschap tot uitdrukking komt:
(…) Om te kunnen schrijven moet je niet nadenken over de geboorte van je gedachten
anders worden ze dood geboren.
Je moet handschoenen aantrekken, de instrumenten zien blinken.
Je moet geloven dat je kinderen niet zullen slissen, weten dat jij het bent
die ze wakker maakt.