In de delen 3 en 4 van Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl. Jahrestage schuiven de persoonlijke geschiedenis van Gesine, zoals ze die aan haar dochter Marie vertelt, en de hedendaagse zoals die wordt verslagen in de New York Times steeds meer naar elkaar toe. Dat is niet alleen het geval omdat Gesine’s verhaal loopt tot het eind van de jaren 50 en daarmee bijna tot ‘het jaar van Gesine’ van augustus 1967 tot augustus 1968, maar ook vanwege twee thema’s die elkaars spiegelbeeld zijn: de vorming van de DDR en de stalinisering van Oost-Europa na de Tweede Wereldoorlog aan de ene kant en de Praagse Lente in 1968 die juist was gericht op het socialisme met een menselijk gezicht, vrij van de knoet van Rusland, aan de andere kant.
Bestreken de delen 1 en 2 globaal een periode van vijftien jaar tot begin 1945, in deel 3 blijven we in 1945 en 1946. Dat is niet verwonderlijk. In Jerichow, het dorp waar Gesine als kind woont, bereikt de oorlog, en vooral zijn nasleep, de inwoners nu pas echt. Tot dan toe hebben we nauwelijks gehoord wat de oorlog in Europa teweeg bracht. Het geweld speelde zich ver van Jerichow af. In 1945 valt die wereldgeschiedenis ineens de Mecklenburgse stad zelf binnen. Eerst komen de Engelsen, die als gevolg van internationale afspraken al snel vervangen worden door de Russen. Dan komt de dood in haar gruwelijke gedaante de huizen van Jerichow binnen. Er verdwijnen mensen, er zijn zelfmoorden, er zijn verkrachtingen van vrouwen door de Russen, en slachtoffers onder de door hen opgejaagde bewoners uit het oosten van het Derde Rijk, zoals Polen.
Nazistront
Heinrich Cresspahl, Gesine’s vader, heeft gecollaboreerd met de Engelsen en is door hen benoemd tot burgemeester van Jerichow. Hij laat de kans schieten om met ze mee te gaan als zij weer vertrekken en de macht overdoen aan de Russen; hij wil omwille van zijn dochter, die dan aan tyfus lijdt, en de Poolse vluchtelingen thuis blijven. Als de Russen Heinrich in zijn functie handhaven bezorgt hem dat onder de andere inwoners al snel de benaming ‘Russenknecht en volksverrader’. Maar het burgemeesterschap duurt kort; hij wordt al snel door de Russen juist als ‘oud stuk nazistront’ gearresteerd. Iedereen merkt aan den lijve ‘dat de oorlog ook hierlangs was gekomen, en er zijn intrek had genomen’. De vriend van de ene dag is de volgende dag je vijand. Helden worden ineens slachtoffers en lafaards worden op het schild geheven. Gesine – haar moeder Lisbeth heeft kort voor de oorlog zelfmoord gepleegd – wordt opgevoed door Marie Abs en haar zoon Jakob die in de laatste oorlogswinter als vluchtelingen bij hen in huis zijn gekomen.
Hand op haar schouder
De veranderingen betekenen dat Gesine, dan twaalf jaar oud, meer dan ooit de grote geschiedenis ervaart. De beschrijvingen daarvan door Johnson zijn van een wrede schoonheid. Als ze een kapel binnenloopt die als mortuarium is ingericht ziet ze de doden: ‘Ze zaten in het kleine mortuarium alsof ze leefden, met hun rug tegen de muur geleund, de meesten met open ogen. De jurken, broeken en jasjes hadden ze aangelaten, uit vrees voor besmetting, of men had ze weer aangekleed; de kleren zaten alleen wat scheef aan het lichaam, te hoog in de nek, te hoog boven de knieën. Sommigen raakten elkaar aan, hielden een buur overeind die anders zou omvallen (…) een jonge man, een jaar of tweeëntwintig schatte Gesine hem, met zwarte haren en lange bakkebaarden, in een net zwart pak met overhemd en stropdas, een stadsmens die zijn schoenen was kwijtgeraakt. Zijn hoofd was naar opzij gekeerd alsof hij naar de andere muur keek. Bij hem lag een meisje half opzijgezakt, een blondine met hoog opgestoken haren, onder de zomersproeten, zij was half bij de jongeling op schoot gegleden, en hoe sereen haar houding ook was, zijn hand op haar schouder leek een beetje verlegen, niet helemaal vrijwillig’.
In de delen 3 en 4 verplaatst het toneel zich naar het, net als Jerichow, fictieve stadje Gneez, 19 km verder, waar Gesine haar middelbare schooltijd doorbrengt. De lessen en het schoolleven raken steeds meer doordrenkt van de proletarische heilsstaat waarvan Stalin als onschendbare leider moet worden vereerd. Wee degene die zich daaraan onttrekt: ‘Op de school van Hitler werden we gewaarschuwd voor de afgesneden schaduw van een man met een plutocratenhoed [de afbeelding op een sticker in WO II in Duitsland]: de vijand luistert mee. Op de Nieuwe School leerden we elkaar te waarschuwen: Jeugdvriend [een communistische scholierenorganisatie] luistert mee’. (Terzijde: Zoals in de eerste bespreking van Jahrestage al vermeld weet Johnson niet alleen personen maar ook steden en gebouwen zo te beschrijven dat ze bezield worden. Het schitterendste voorbeeld is de rondwandeling door Gneez van 27 juni 1968. Die is zo levendig en beeldend geschreven dat de lezer er zonder veel moeite het stadsgezicht naar zou kunnen tekenen).
Gesine wordt een paar keer beschuldigd van contra-revolutionaire opmerkingen. Ze krijgt het er benauwd van en wil naar het Westen. Jakob, die werkzaam is bij de spoorwegen, zorgt voor een retourkaartje; hij hoopt dat ze terugkomt, maar Gesine blijft weg omdat de geruchten steeds sterker worden dat het Oostblok de grenzen naar het Westen zal dichtgooien.
Spiegeleffect
Zoals gezegd schuift dit verhalende gedeelte over Gesine’s jeugd als een spiegeleffect steeds dichter naar het heden (1968) toe. In het nieuws dat Gesine in 1968 in New York tot zich neemt is er groeiende aandacht voor de ontwikkelingen in Tsjecho-Slowakije waar onder Alexander Dubček de Praagse Lente ontluikt. We volgen de hoop op meer zelfstandigheid en de zenuwachtige reacties van het Warschaupact van dag tot dag, in het ritme waarin Gesine de berichten erover in de New York Times leest. De New Yorkse bank waar zij werkt ziet kansen om banden aan te gaan met Tsjecho-Slowakije nu dat land lijkt open te staan voor het kapitalisme in het Westen. Vanwege haar kennis over Oost-Europa is Gesine gevraagd om er een vertegenwoordiging te vestigen. Ze wil het graag omdat ze in haar hart socialistisch is gebleven.
Het komt in deel 4 inderdaad tot een vertrek naar Praag. Maar dan eindigt de roman plotseling op 20 augustus 1968. In de daarop volgende nacht slaan de Warschaupactlanden met een inval in Praag alle hoop de bodem in. Voor Johnson was het een dramatische keuze om Jahrestage daar te laten eindigen. Ook voor hem was de inval een vernietigende aanslag op zijn geloof dat Marxisme met een menselijk gezicht mogelijk zou zijn. Extra tragisch was dat hij kort daarna ontdekte dat zijn vrouw Elisabeth (die voor Gesine model stond) een geheime relatie had met een Praagse studievriend die voor de geheime dienst werkte. Dit deel ontrolt zich naar het plotselinge einde in tal van omineuze toespelingen. Er zijn de sterfgevallen van Gesines schoolvriend Julius; van Jakob, die in 1957 vader is geworden van Marie; van haar (Duitse) partner in Amerika, Dietrich Erichson. Alle drie komen ze om bij een ongeluk. En Gesine leest steeds vaker in de New York Times over vliegtuigcrashes, waarbij ze denkt: ‘Binnenkort vliegen wij’.
Ze was het niet
Bijzonder in Jahrestage is hoe Gesine omgaat met namen. Haar New Yorkse vriend Dietrich Erichson wordt bijna uitsluitend vermeld met zijn initialen D.E. Dat is liefkozend bedoeld, omdat Marie, die erg goed met hem kan opschieten, ze graag wil zien als afkorting van Dear Erichson. Mensen over wie Gesine met liefde spreekt worden altijd bij hun voornaam genoemd: Jakob, Marie. Tot anderen bewaart zij een afstand door over hen te praten als Mr Cresspahl (haar vader) en Mrs Cresspahl (haar moeder), die ook vaak als us Lisbeth voorkomt omdat ze door anderen zo werd aangeduid. Soms keurt ze historische personen geen naam waardig: Hitler is dan ‘De Oostenrijker’ en DDR-president Ulbricht ‘De Zetbaas’.
Maar het meest opvallend is hoe vaak Gesine over zichzelf praat in de derde persoon in een bepaalde hoedanigheid, soms in één zin afgewisseld met ‘ik’: ‘studente Cresspahl’, ‘het kind Cresspahl’, ‘het kind dat ik was’. Of zelfs: ‘Dat was Gesine niet. Dat was werkneemster Cresspahl’. Het is alsof ze afstand wil nemen van haar verleden.: ‘Het kind dat ik was, Gesine Cresspahl, halfwees (…) moet op een dag hebben besloten de volwassenen hun deel te geven, zichzelf daarbij weg te smokkelen om een leven te bereiken waarin ze kon zijn zoals ze zou willen’. De complexiteit van Gesine als verteller wordt daarbij nog eens vergroot door het feit dat ze stemmen hoort in haar hoofd die het verhaal soms overnemen.
Hete hond
Bijzonder aan de Nederlandse uitgave van Jahrestage is ook dat het het debuut is van vertaler Marc Hoogma. Hij begon zonder enige staat van dienst op dat gebied aan de titanenklus, louter uit bewondering. Een ongelooflijke prestatie die hij volbracht met steun van redacteur Theo Veenhof. Het titanische werd niet alleen gevormd door de omvang, maar evenzeer door de veelheid van stijlen en stemmen, het hermetische van bepaalde tekstgedeelten, het gebruik van meerdere talen (waaronder platduits) en de door Johnson veronderstelde voorkennis. Gelukkig kon Hoogma een beroep doen op het meticuleuze commentaar dat ook voor ons als lezers digitaal beschikbaar is bij de universiteit van Rostock (de link is in de roman opgenomen). En er is het – niet door de vertaler genoemde – uitvoerige (540 pagina’s) lexicon Kleines Adressbuch für Jerichow und New York, een register met duiding over onder andere personen, plaatsen en geschiedenis dat eveneens digitaal raadpleegbaar is.
Hoogma is er in geslaagd Jahrestage in soepel Nederlands om te zetten. Als er al wat op (aan) te merken is, dan betreft dat een paar opvallende ‘vernederlandsingen’, zoals ondermens (waar het Duitse Untermensch, dat overigens één keer in het Duits wordt gebruikt, een aansprekender term is) en de bijna komisch aandoende ‘stijve bovenlip’ en ‘hete hond’ voor stiff upper lip en hot dog. Toch laat raadpleging van het Duitse origineel zien dat we met dergelijke kritiek voorzichtig moeten zijn. Johnson zelf gebruikt in de betreffende passages ‘steife Oberlippe’ en (op meerdere plaatsen) ‘heisse Hund’, terwijl zijn tekst toch doorspekt is met Engelse woorden en een Duitser die een broodje worst wil eten in het algemeen toch echt zal vragen om een hot dog. Waarschijnlijk getuigen deze keuzes dus van trouw aan het origineel.
Op Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl. Jahrestage zijn alle etiketten van toepassing die voor de mijlpalen uit de literatuur zijn bedacht. Het is een roman die het verdient meerdere keren te worden herlezen. Gesine is een personage dat niet alleen de Duitse geschiedenis in het midden van de twintigste eeuw representeert, maar ook iemand aan wie je gehecht raakt. Als je het boek sluit nadat je 366 intensieve dagen met haar hebt verkeerd, is het alsof je een beetje weduwnaar bent geworden.
Dit is de derde van een driedelige bespreking van Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl. Jahrestage van Uwe Johnson, dat in Duitsland tussen 1970 en 1983 in vier delen is verschenen, en in 2020 in Nederland. De eerste bespreking voor Literair Nederland staat hier, de tweede hier.