Jan Kleefstra (1964) en Floris Brown (1948) hebben deze bundel gedichten samen gemaakt. Dat is echter minder opmerkelijk dan het lijkt. Jan Kleefstra dicht vaak in het Nederlands, maar ook in het Fries, Floris Brown in het Zuid-Afrikaans. Deze twee talen hebben hun wortels in het Nederlands. Die talen hebben een klank en een zuiverheid (excusez!) die bijna als een oervorm van Nederlands aandoet. Bovendien delen beide dichters hun liefde voor de natuur. Kleefstra is een verwoed vogelaar en weet alles van een natuurgebied in Friesland, Het lege midden geheten. Daar komt de titel van zijn gedeelte vandaan. Floris Brown houdt ook van de natuur en is vooral beducht voor de onverschilligheid, waarmee mensen vaak met hun omgeving omgaan, of menen te moeten omgaan.
Om met Kleefstra te beginnen. Hij treedt vaak op, al dan niet met zijn broer en begeleidt zichzelf met elektronische klanken. Zijn gedichten zitten dan ook prachtig in het ritme en in de klank. De elementen, wind, water en lucht spelen er doorheen. Zoals in de cyclus Windhonger:
‘Mijn hand te koud om met een mes het hart uit de branding te snijden, de stilte uit het fluisteren van de wind te stelen onsterfelijk dichtbij klauw ik in het losse vel van mijn schrift een droom ondersteboven’
In de andere cyclus die naar een vogel genoemd is nl. Oeverloper probeert Kleefstra zijn persoonlijke beleving van de natuur weer te geven: ‘Er was nooit een licht zo dun deze winterdag in de wankele armen van de jongere berk wacht ze de beroering van de meest stille en wisse vlucht van wintermeeuwen valt ze in de meest volledige duisterloze slaap van het onberoerde licht bevroren water’
En er is zijn bijdrage meer – veel meer – te genieten. Stilte vooral: ‘ik pel het rumoer om je weg.(…)’. Maar soms een kleine filosofische bespiegeling: ‘Natuurlijk gaat er veel dood/waar zou het leven anders terecht moeten (…)’ Maar op z’n sterkst is Kleefstra toch in zijn mooie krachtige natuurbeschrijvingen: ‘Het dorp vindt haar oorsprong in/het bekken van het drachtig land.(…)’
Of hij geeft een ontzettende dreun aan de lezer zoals in het begin van het gedicht op blz. 8:
‘De zomers ontstemde dag weerhoudt haar niet
op de oever het manifest voor de avond
met barse stem voor te dragen (…)’
Kleefstra heeft een eigen geluid, dat vraagt om aandacht, dat stilte propageert en een oase is temidden van de vaak agressieve eigentijdse slampoëzie. Een zacht geluid. Te zacht? Ik hoop het niet. Zijn manier van dichten is wel eens (in de verte) geassocieerd met Dylan Thomas. Dat is misschien teveel eer, maar ontroering en een directe ingang tot menselijke gevoelens heeft deze jonge dichter zeker. Hopelijk verliest hij zijn eigen stem niet.
Floris Brown dicht in het Zuid Afrikaans, dat is geen obstakel, want deze recensent was er – tot zijn eigen verbazing – erg snel weer aan gewend. Lees maar:
(…)
‘Nou is alles stil, so doodstil
so normaal, so heeltemal normaal
dat ek die veer van die rietkwartel
langs my ore saggies hoor val.’
(…)
Er is sowieso een herwaardering van het Zuid-Afrikaanse vers gaande. Ingrid Jonker, Elisabeth Eybers, Jeremy Cronin en vele anderen zijn de laatste jaren weer in aanzien gestegen. En worden weer meer gelezen in deze zangerige, springerige variant van het Nederlands.
Floris Brown is ook de dichter van de weemoed, van de dingen die voorbijgaan, zoals Couperus zou zeggen:
(…)
‘intimiteit van die handskrif
hoe een mens kon verlief raak
op skuins vloeiende sierskrif
Kalligafrie is weg, soos is dood…’
(…)
En hopelijk blijft ook de senior Brown nog lang voor ons zingen:
(…)
‘ Sing vir my van die son
Van die lied wat deur my gaan.
Van groot kraters op die maan.
Die steppe roofvis, as jy kon.’
(…)
Een mooie combinatie van verzen, die na lezing naadloos bij elkaar aansluiten. In klank, in beeld en in overdonderende gevoeligheid! Kom daar nog maar eens om.
Uit het lege midden, Jan Kleefstra & Sing vir my, Floris Brown.
Verschenen bij: Uitgeverij Friese Pers Boekerij
Aantal pagina’s: 48
Prijs: € 16,50