Of je nu zijn verhalen over de eekhoorn en de mier leest, of zijn nieuwste gedichtenbundel, de boeken van Toon Tellegen zijn onmiddellijk te herkennen. Het is moeilijk om precies aan te geven hoe dat komt, want zijn algemene thema’s worden ook door andere auteurs behandeld: de dood, het leven, het al dan niet bestaan van God. Ligt het aan de verwondering die zijn verhalen kenmerkt, de verbazing over heel gewone dingen die we als vanzelfsprekend aannemen, of komt het door de heel directe manier van spreken? Want de taal die Tellegen gebruikt, is bedrieglijk eenvoudig. Hij spreekt vaak rechtstreeks een generiek jij aan, met wie hij toch vooral in de meeste gevallen zichzelf bedoelt. Er komen geen grote woorden aan te pas, geen spitsvondige trucjes of dubbele bodems.
Dat maakt het ook zo lastig om aan te geven of zijn boeken voor kinderen bedoeld zijn of voor volwassen lezers. Voor de liefhebbers van de verhalen en gedichten van Tellegen doet dat er weinig toe. Hij heeft een zeldzaam groot oeuvre op zijn naam staan, waaronder meer dan twintig dichtbundels. Nu de auteur de tachtig is gepasseerd, behandelt hij in zijn nieuwste bundel, Langs een helling, nog een extra thema: de ouderdom en het verglijden van de tijd. Het leven wordt voorgesteld als een helling waarvan je jeugd de top vormt. Naarmate je ouder wordt, glijd je daar langzaam vanaf. En waar je eenmaal beneden gekomen, bent aanbeland, weet zelfs de dichter niet. Ook de voorkant van de bundel doet denken aan het bekende licht aan het einde van de tunnel, een bestemming in de verte. Het past goed bij de filosofische inslag die in alle gedichten terugkomt:
Op weg
Ik wou dat ik langs een weg liep die onbegaanbaar was,
dat ik moest terugkeren, maar niet terugkeerde
en maar doorliep en doorliep,
het verschil tussen begaanbaar en onbegaanbaar nog niet wist.
Komisch en absurd
Hoewel de gedichten overwegend komisch en absurd zijn, is er ook een melancholieke toon binnengeslopen. Tellegen bekijkt zijn verleden met weemoed, zoals dat gaat bij ouderdom. Dat terugkijken levert ook teleurstellingen op, evenals het besef dat het leven niet overgedaan kan worden. Er zit niets anders op dan te aanvaarden dat het niet volmaakt is. Toch is Tellegen nooit pessimistisch. Hij weet in de slotregels van zijn gedichten vaak een paradox en een milde ironie te leggen, waardoor een negatief gegeven wordt omgebogen tot troost, ook al is die schraal.
zij die verdrinken roepen naar elkaar:
‘zijn er onder ons ook wanhopigen?’
niemand antwoordt
‘en ongefundeerde optimisten?’
‘ik! ik!’
‘en waarover bent u dan optimistisch tegen beter weten in?’
‘dat we gered zullen worden’
(Uit: ‘De waarde van het leven’)
Laat ons niet bestaan
Voorafgegaan door een gedicht over twee meisjes, zijn ook vijf gedichten opgenomen die doen denken aan Tellegens boek Twee oude vrouwtjes. Hierin staan korte absurdistische verhalen over twee oude vrouwen die na elke wending van het lot opnieuw beseffen niet zonder elkaar te kunnen. In de vijf gedichten in Langs een helling wordt de leeftijd van de twee vrouwen niet specifiek vermeld en hun avonturen zijn per gedicht van ernstiger aard: ze dansen, ze worden gekruisigd, ze kussen elkaar wanhopig, ze nemen afscheid van elkaar en in het laatste gedicht smeken ze hun bedenker om hen alsjeblieft te laten ophouden met bestaan: ‘verzin ons toch niet meer!/ laat ons toch niet bestaan!’ Desondanks laat de dichter ze continu terugkeren. Het is interessant om te zien hoe deze gedichten als korte cyclus apart staan van de overige, temeer daar het vrijwel de enige gedichten zijn – afgezien van het vijfde
– waarin geen sprake is van een eerste persoon enkelvoud of meervoud, van waaruit Tellegen gewoonlijk schrijft.
Ook in deze bundel is de ambivalente relatie van de lyrische ik met God aanwezig, met de eeuwige twijfel over Diens bestaan. En mocht Hij bestaan, dient Hij dan bevochten of getroost te worden? Daarover lijkt Tellegen zelf nog geen duidelijkheid te hebben, maar zijn worsteling daarmee levert wel de mooiste gedichten op. De gedichten over de dood zijn eveneens prachtig:
Verborgen in het struikgewas
Verborgen in het struikgewas – oude man die ik ben –
zie ik de dood:
hij is naakt, hij stapt in het water, het is een warme dag
heeft hij vandaag niets te doen?
ik weet wel iemand…
hij zwemt,
mooi monster,
vriend die geen vriend is
ik sluip weg voor hij me ziet –
alsof hij me ooit ook maar één tel uit het oog verliest…
Tellegen brengt in Langs de helling bij elkaar wat zijn poëzie kenmerkt: het eenvoudige taalgebruik, de simpele voorstelling zoals een kind die zou maken, het tikje humor, de speelsheid, maar ook de kracht van zijn goedgekozen metaforen die de gedichten diepte schenken. Achter de directe waarneming gaat een onvermoede diepere betekenis schuil. Deze kwaliteiten maken Langs de helling een typische én een unieke Tellegen.