Door de waterspiegel is de laatste roman van Tomas Lieske, een inmiddels gearriveerd Nederlands schrijver van gedichten, verhalen en romans wiens werk met diverse prijzen is bekroond. Vaste thema’s in zijn werk zijn spelen met tijd en ruimte, de oorlog, liefde en dood en de stad Leiden. De intrigerende titel verwijst naar het karakter van de roman, naar de zichtbare werkelijkheid van het leven boven de waterspiegel die onlosmakelijk verbonden is met de onzichtbare werkelijkheid onder de waterspiegel. Zo zijn alle hoofdfiguren getekend door- en dus geketend aan hun verleden: de naamloze ik-figuur, de schijnbare hoofdpersoon Sebastian, zijn geliefde Eva en de Hongaar Antal Szabo.
Het verhaal is opgezet als een raamvertelling. De werkelijke hoofdpersoon, de ik-figuur, is een, als kind door zijn ouders in de steek gelaten, door de oorlog vreselijk gehandicapte man die zich niet meer zelfstandig kan voortbewegen, blind en door brandwonden verminkt. Hij overleeft als een soort plant en vindt zichzelf na de oorlog terug in een tehuis voor zwaar gehandicapte jongens in een onwerkelijk land als Liechtenstein, waar de tijd volledig lijkt te hebben stilgestaan. Dit opvanghuis, in de brochures ‘de villa’ genoemd, heeft ‘iets van doen met Wiedergutmachung en idealisme’ en wordt bestierd door een dame, door de jongens gekscherend mevrouw Heydrich genoemd naar de gelijknamige nazibeul. Doorgaans werden veel van deze jongens, die door de oorlog alles verloren hadden, geadopteerd, maar hij niet. Dit kwam, volgens mevrouw Heydrich, door zijn handicap en verminking, maar dat vond hij maar een liefdeloos verhaal. Hoewel hij in werkelijkheid wel een naam heeft, geeft hij er de voorkeur aan om als een naamloze door het leven te gaan: ‘Een schaduw en een gedachte zijn ook naamloos’. Zijn leven begint kleur te krijgen als hij Sebastian ontmoet met wie hij zich vereenzelvigt. De vraag blijft in het midden of Sebastian niet een geheel door hemzelf verzonnen figuur is om zin te geven aan zijn vegetatieve bestaan.
Sebastian zwierf langs de Rijn op zoek naar zijn geliefde en komt langs in het tehuis om hem zijn verhaal te vertellen en weer verder trekken. De ik-figuur vertelt het verhaal van Sebastian in een aantal vertelsessies door aan zijn mede-lotgenoten in het tehuis om hun treurige bestaan wat te verluchtigen. Soms geeft hij het met zijn eigen fantasie wat meer kleur. Daar hebben de jongens en hijzelf ook behoefte aan. Dit maakt het verhaal compleet en zo krijgt het zijn eigen logische waarheid. Het gaat immers niet om de officiële werkelijkheid, maar om de mythische versie.
De ik-figuur laat ons kennismaken met Eva, Sebastian en Antal Szabo. De setting is een villa aan de Traunsee, een idyllisch oord in Oostenrijk, de mooiste plek op aarde en net zo onwerkelijk als de villa in Liechtenstein. Sebastian maakt daar zijn opwachting in een schitterend hagelwit adelborstuniform. De ik-figuur constateert: ‘Wat Sebastian zelf niet begreep en wat zijn ouders in hun trots weigerden te zien, was het bizarre in de combinatie van deze adelborstuitmonstering en zijn grote, donkere, droeve kijkers. Alsof hij wel de opleiding met succes had voltooid, maar nu al wist dat hij als eerste zou sneuvelen.’ Aan de ene kant lijkt het een niet bestaande setting, een droomwereld, schijnbaar zonder verleden, maar in werkelijkheid is niets zo voelbaar als juist dat verleden. De blinde en zwaar gehandicapte ik-figuur droomt zich, in de persoon van Sebastian, een wereld, waaraan hij nooit zal kunnen deelnemen. Eva wervelt als een sprookjesprinses door de villa, maar kan haar verleden als oorlogswees van Joodse afkomst niet van zich afschudden. Antal Szabo, redder van Eva, voor wie hij ook seksuele verlangens koestert, en verrader van haar ouders aan de Duitsers, wordt geconfronteerd met zijn verleden in de vraag van Sebastian: ‘Waarom bent u nazi geworden?’ en zelfs de villa blijkt bij nadere beschouwing niet zo mooi als het lijkt, maar verkeert in ernstige staat van verval. De droom van Sebastian valt in duigen als hij toevallig ziet dat zijn sprookjesprinses, Eva, de smerige puistenrug van de Heydrich-adept, Antal Szabo, moet verzorgen, iets dat zij kennelijk vrijwillig doet.
Als Eva Sebastian later in Leiden komt opzoeken, is deze niet meer gekleed in zijn smetteloos witte uniform. Het sprookje is eigenlijk voorbij, hoewel nog niet helemaal. De ik-figuur, Sebastian, neemt Eva nog even mee in zijn droom van een toekomst als zij vanuit de trein een oude, vervallen toren zien staan, die Sebastian wil omtoveren tot een idyllisch slot waarin zij samen gaan leven en weeskinderen adopteren om deze een gelukkig leven en een fijne toekomst te bezorgen. Als Eva hem later aan deze belofte herinnert, blijkt hij van niets meer te weten. Ook letterlijk groeien Sebastian en Eva steeds meer uit elkaar. Als Sebastian voor zijn werk aan een dam in Spanje onverhoopt getuige is van een verkrachting door Nederlandse arbeiders van een jong meisje uit een dorp dat door de bouw van de dam onder water zal komen te staan, grijpt hij niet in, maar onttrekt zich aan zijn verantwoordelijkheid, die verdwijnt met het dorp onder de waterspiegel. Vanaf die tijd zwerft hij rond, komt niet meer thuis, laat Eva in onzekerheid achter en zal haar nooit meer terugzien. Op zijn zwerftochten komt hij terug bij de villa waar het allemaal begon. Daar treft hij de gehate Antal Szabo aan, de verpersoonlijking van het kwaad, van de vader van de ik-figuur, die Eva van hem wil overnemen en met wie hij een indringend gesprek heeft over de waarde van zijn liefde voor Eva die uiteindelijk, na de gebeurtenissen in Spanje, door hem lelijk in de steek is gelaten. Dat gesprek loopt uit op een vechtpartij waarin hij alles geeft voor Eva. Nadien blijft hij rondzwerven en komt op een van zijn tochten langs het opvanghuis van de ik-figuur, aan wie hij zijn verhaal vertelt.
Tomas Lieske heeft een bijzonder boek geschreven, dat je niet na één keer lezen goed in beeld hebt. Het heeft een ingewikkelde structuur waarin voortdurend diverse werkelijkheden in elkaar overvloeien. Het is een razend knap gecomponeerd boek dat toch goed leesbaar is, omdat Lieske een prachtig gevoel voor taal heeft en helder schrijft. Het is lezen en herlezen. Dit kan zowel gezien worden als een compliment, maar ook als een bezwaar. Persoonlijk vind ik het een compliment. Het boek blijft ook intrigeren vanwege de psychologische gelaagdheid en diepgang. Steeds ontdekt de lezer weer nieuwe elementen die fascineren. Dit boek is een grote aanwinst voor de Nederlandse literatuur en verdient het wat meer in het licht gezet te worden.