Menigeen zal zich de foto’s herinneren die de Nepalese klimmer Nirmal Purja op 21 mei 2019 maakte van filevorming naar de top van de Mout Everest. Die drukte is op meer plaatsen een probleem. Zo laat Toine Heijmans de protagonist van zijn roman Zuurstofschuld, Walter Welzenbach, als hij een andere achtduizender in de Himalaya beklimt zeggen: ‘Het grootste probleem van deze berg is de drukte. Zoveel klimmers gaan op goede dagen tegelijk omhoog, rissen mensen in hetzelfde spoor, wachtend op de volgende stap, dat het gevaarlijk wordt. Dood gewicht (…) Traagheid als maatstaf, terwijl iedereen almaar sneller boven wil zijn.’
Wie zelf geen alpinist is heeft waarschijnlijk het vrij stereotiepe beeld van ijzingwekkende ontberingen op weg naar heldendom en van verminkingen en onvindbare doden. Heijmans laat in Zuurstofschuld een scala aan aspecten zien: vriendschap, eerzucht, ethiek, jaloezie, commercie enzovoort, maar ook de verschillen tussen het verhaal van de klimmer en dat van het publiek. Als Walter een stuk schrijft over Toni Kurz (hij liet in 1936 op een tragische manier het leven op de Eiger omdat hij tijdens het abseilen bleef hangen in zijn touw op een hoogte waarop een reddingsteam hem niet kon bereiken – een beroemde foto ervan is in de roman opgenomen) zegt hij daarin dat alles wat later over Kurz is ‘gezegd of geschreven komt van degenen die het op afstand zagen gebeuren, of er over lazen’. Er was zo weinig bekend over hem, dat in hetzelfde jaar 1936 al een fictief dagboek uitkwam: ‘de roman als laatste redmiddel om de waarheid te begrijpen’. Die laatste woorden worden niet alleen Walter in de pen gelegd, maar ze gelden ook voor Toine Heijmans zelf. In een interview vertelde hij dat zijn boek geen non-fictie had kunnen zijn: ‘Het moest een roman worden, anders kon ik niet vertellen wat ik wilde vertellen.’.
Heimwee
Toch wilde Heijmans, die zelf al lang niet meer klimt, de talloze grote ervaringen uit de bergsport opnemen. Hij kiest als verteller daarvan zijn hoofdpersoon Walter (19) die bevriend raakte met Lennaert (Lenny) Tichy (21). Ze studeerden beiden in een stad die wat weg heeft van Nijmegen waar Lenny Walter de eerste klimtechnieken leerde op de pijlers van de (Waal)brug. Het voelde voor Walter alsof hij er zijn ‘bestemming vond’. Op de kamer van Lenny laafde hij zich aan de verzameling biografieën van bergbeklimmers ‘alsof ik heimwee had’. Ze gaven hun studies op en vertrokken naar Chamonix aan de voet van de Mont-Blanc waar hun echte berggeschiedenis begon. Ze maakten samen een aantal tochten, tot Lenny ermee stopte, trouwde, kinderen kreeg en uiteindelijk een bedrijf ging leiden in Voorburg. Walter bleef zijn grote liefde, het klimmen, trouw.
Zuurstofschuld gaat over de vriendschap tussen de twee voormalige studenten en over vriendschap in het algemeen. Het grote verhaal daarnaast wordt gevormd door de ervaringen van Walter tijdens de beklimming van een Himalayatop die te identificeren valt als de Cho Oyu in Tibet. Omdat Walter de hele bibliotheek van Lenny in zijn hoofd heeft zitten kan hij zijn gedachten steeds illustreren met aansprekende voorbeelden uit het alpinisme. Bieden die op zich al meer dan voldoende stof voor een boeiend relaas, in het persoonlijke verhaal van Walters eigen beklimmingen wordt de spanning nog eens te meer opgevoerd. Dat doet Heijmans in een vernuftig geconstrueerde opzet van de roman met veelzijdige filosofische en ethische beschouwingen; je wilt de rake zinnen daarin voortdurend aanstrepen.
Verhalen maken
Walter beklimt de Cho Oyu in een tijd dat het alpinisme steeds idioter lijkt te worden. Alle toppen zijn al bedwongen en met dat gegeven worden de meest absurde nieuwe doelen gesteld: zonder zuurstof naar boven, een nieuwe route naar de top, de snelste tijd neerzetten, als oudste, als jongste, als gehandicapte de top bereiken, de ‘seven summits’, de zeven hoogste bergen, veroveren in zo kort mogelijke tijd, ja zelfs op een mountainbike de berg op. En ondertussen worden de bergen begraven onder het afval en alsmaar luxere (basis)kampen met helikopterplatforms, winkeltjes, een ziekenhuis, warme douches en restaurants.
Te midden van al dat geweld beklimt Walter de berg solo, vóór de groepen uit. Onderweg krijgt hij tegen zijn zin te maken met de Canadees Monk Sanders, die voortdurend selfies loopt te maken voor zijn sponsor. Toch ontstaat er een band. De twee raken zelfs op elkaar aangewezen. De dialogen tussen hen zijn juweeltjes in de roman. Zoals die over de populariteit bij het publiek van films over bergbeklimmers: ‘Wij maken verhalen. Dat is wat we doen. Verhalen die ze stiekem op hun kantoorcomputers bekijken tijdens hun lange, bange dagen op het werk (…) Het gaat ze niet om ons, maar om zichzelf. Wij brengen ze naar een plek die ze zelf nooit bereiken (…) Wij nemen ze die tocht uit handen, geven ze de mogelijkheid om over zichzelf na te denken.’
Contragewicht
Dialogen ook over het klimmen waarbij je door een lijn met elkaar verbonden én van elkaar afhankelijk bent: ‘Lenny reguleert mijn zwaartekracht, ik reguleer de zijne, dat is wat vrienden doen. We zijn elkaars contragewicht, zoals bij een schuifraam dat half openstaat: je ziet niet waarom het in de sponning blijft hangen maar het gebeurt’ en: ‘Het is een scheef evenwicht; onze vriendschap moet uit balans zijn, anders is het geen vriendschap meer’. Hij haalt de beklimming van de Mount Everest door Norgay Tenzing en Raymond Lambert aan, een jaar vóór Hillary met Tenzing de top zou bereiken. Lambert was er zo slecht aan toe dat ze op 237 meter onder de top besloten terug te keren. ‘Ze wilden allebei niet dat de ander zou sterven (…) Ze keerden om op gevoel, ze wilden elkaar niet kwijt’. ‘Ze waren vrienden’, zegt Walter. Tenzing en Hillary waren dat volgens hem niet. Zij waren sahib en sherpa, heer en sjouwer.
Lenny heeft Walter bij een vroegere beklimming uitgelegd wat zuurstofschuld is: ademen brengt je uit balans. Daarom is het soms nodig te klimmen zonder dat te doen. Pas daarna zuig je je longen vol. ‘Je klimt op zuurstofschuld’. Het blijkt vele pagina’s verder tevens een metafoor voor wat klimmen met de alpinist doet: ‘dat niet de tijd die je in de bergen doorbrengt belangrijk is, maar de tijd erna (…) Elke beklimming is ingedikte tijd die later goedgemaakt moet worden’.
De hoofdstukken in Zuurstofschuld dragen bijna allemaal als titel een hoogte in meters. Ook het laatste, dat bestaat uit een lege pagina. Dat is niet zonder betekenis want de lezer die dan terugbladert naar een eerder hoofdstuk met dezelfde titel wordt geconfronteerd met een onderliggende spanning die hem bij eerste lezing ontgaan zal zijn. Ineens wordt duidelijk wat werd bedoeld met de ooghoek waarin Walter Lenny zag. En waarvoor de rode thermosfles stond.
Zuurstofschuld bevat meer suspense dan je aanvankelijk vermoedt.