Recensie door: Albert Hogeweij
De Franstalige Belgische in 1972 te Brussel geboren en tegenwoordig in Parijs woonachtige dichteres Gwenaëlle Stubbe, schreef de bundel Tja (Franste titel Bof, een verzuchtende uitroep) gedurende twee kortstondige verblijven verleden jaar in kunstenaarscentrum Willem III in Vlissingen. De pagina’s van het boekje, dat behalve het titelgedicht Tja de reeks Oorlogsepisode telt, zijn niet genummerd, maar daar staat tegenover dat het wel is geïllustreerd en wel door haar broer, Wladimir Stubbe. De dichteres staat bekend om haar bevreemdende leesperfomances. YouTube toont haar echter niet op haar experimenteelst.
De achterflap vermeldt van Stubbe dat ze ‘gebruik maakt van taal die bedrieglijk eenvoudig lijkt, maar die nooit ophoudt te verbazen.’ Na lezing van de bundel kan men slechts concluderen dat daarmee niets te veel gezegd is. Misschien had er nog aan toegevoegd kunnen worden dat je merkt dat de dichteres een plezierige omgang met de taal heeft. Want de schik spat van de bladzijden af. Voor de lezer die had gehoopt te zullen begrijpen wat ermee gezegd wil zijn, is het soms wel schrikken geblazen. Het beste is maar de zinnen te lezen zonder jezelf voor de voeten te lopen met de vraag of je de grote lijn nog kunt volgen. Tijd voor een citaat. Op de eerste twee bladzijden van het langere gedicht Tja lezen we:
“Adelaïde + een eend
Adelaïde volgt de eend. Het landschap beweegt mee.
Er zit ongemak op het gras.
Het gras is een kruid zonder gevolg. Adelaïde treft er
drie zelfbestuivende modellen aan.
‘Ik volg DRIE eenden.
Opeens lopen ze aan mijn rechterkant.
Ik vertrap ze om een duidelijke definitie van het
geheel te krijgen.’
‘Ik neem mijn fiets en rijd van het pad af, het strand
op, hang mijn spullen aan het stuur. En spring.’
Het vervolg is gewoon een andere versie die bijna
identiek is.
Het profiel van het landschap wordt plots losgelaten.
Een vrachtschip begeleidt het profiel met twee tonen ———-
———-
Rien ne va plus.
De vrachtschepen stapelen zich op in het profiel.
Elk vrachtschip laat een breder spoor achter dan zichzelf, de eenden
komen elkaar per twee of drie weer tegen in het spoor.
Heeft het spoor zijn weg gebaand, dan worden de eenden mijn
gasten ter rechterzijde, mijn politiekly correctly ducks.
Het drietal ducks zwemt trots verder en toont zich politiekly
correctly betrokken.
Altruïstisch vulsysteem
Missprongen tegen andermans kont
De eenden zijn mijn gasten ter rechterzijde, mijn genodigden
zogezegd, dat ze bewegen is niet erg. Ik sla de scène over en vat
iets anders samen.”
Aangezien de illustraties bijna uitsluitend eenden tonen, kunnen we concluderen dat de eenden een belangrijke rol spelen in dit gedicht. Maar meer dan een taal die naar een werkelijkheid verwijst, verrijst hier een werkelijkheid in de taal zelf. Zoals de eenden meedobberen op de deining van het water teweeggebracht door het langsvarende vrachtschip, zo laat Stubbe de beelden meedobberen op het spoor dat zij met haar woorden trekt. En als ze kopje onder gaan, dan springt ze over naar een andere scène en vangt iets anders aan. De eenden dobberen nog een eindje verder, maar ook verschijnt een broer ten tonele. Die naast haar komt zitten.
“We vertellen elkaar dingen.
Dan een barok duwtje van mij tegen mijn broer aan.
We vertellen elkaar vliegensvlug dingen die we elkaar nooit
verteld hebben.
Ah
Die we elkaar nooit hebben verteld, maar die wel tijd vragen
Ah
Vind ik beter
Ah “
Wanneer een paar bladzijden verder staat: ‘En mijn broer lijkt zijn mond te houden, /
niets te zeggen.’ is de broer ook exit en vervolgt het gedicht op de volgende pagina:
‘De laatste scène is gewijd aan mijn vader in de polder.’
Deze had een jacht waarop ‘gekroezelde’ neven gevaarlijk gedrag vertonen. De eenden zijn we kwijt, maar de neven hebben we er voor in de plaats gekregen. En nadat ze haar vader als ‘gekroezeld’ heeft gekenschetst, beweert ze zelf ook ‘min of meer gekroezeld’ te zijn. Op de laatste pagina lezen we uiteindelijk: ‘Er zijn 5 gekroezelde vormen die allemaal op de een of / andere manier stukjes stem laten gelden.’ Niet veel regels later is het gedicht ten einde. Jammer, bedenk ik, dat die ‘missprongen tegen andermans kont’ niet duidelijker uit de verf zijn gekomen. Laat ik eens net zo laconiek doen als Stubbe en doodleuk zeggen: Ik sla het verdere begrip van dit gedicht over en de bladzij om.
Dan komen we bij de reeks Oorlogsepisode. Hiermee belanden we in vertrouwder vaarwater al zijn we de eend nog niet kwijt. ‘Voor de oorlog was dat, en alles was / nog rustig en goed vlak. Ieder oog / hield zijn eend, zijn biet in de gaten. / Naast de eend kwam soms iets / langs. Iets kleins en stiekems. Dat we / met een verrekijker trachtten af te / bakenen. ‘Behalve enige krijgsheren, verschijnt ook tante Sidonie.’
Zij ‘brengt zich vlotjes naar het slagveld, tot bij
de juiste lichaamsoefening (zelfs in volle
oorlog: aarzelt niet te gymmen tussen de
soldaten, werkt haar trimbaan af)
Onder haar helm droeg Sidonie
een schoudervormig kapsel
(…)
Daardoor kon je in rustiger
tijden een aria zingen. Ze kon
mooi opera zingen, mijn
dochter (sprekend over mijn
tante) , zei haar moeder.
Want opera had ze moeten
doen, mijn dochter, zei haar
moeder.
Nu is het te laat.
Verdomme, als ik het had
Geweten, zei ze.
Ik heb het je nog gezegd.
Ja.’
En verdomd, net nu je als lezer een verhaallijn te pakken hebt is het gedicht en daarmee de bundel ten einde.
Wat me bij zal blijven is de zeer eigenzinnige, lucide en zeker niet van humor gespeende omgang met de taal, die ze naar hartenlust manipuleert. Bij vlagen raakt de lezer er ook door in de ban. Des te meer als hij de hoop durft op te geven alles te begrijpen wat gedrukt staat.
Tja
Auteur: Gwenaëlle Stubbe
Vertaald door: Piet Joostens
Verschenen bij: Stichting CBK Zeeland (Slibreeks nr. 130, 2010)
Prijs: € 9,-