Recensie door Rein Swart
‘Een beer op zoek naar een dodenlijst’, is de ondertiteling van dit boek, geeft al een indruk van het soort boek waarmee je te maken krijgt: het zoeken naar een dodenlijst waarop lieden staan die gedood moeten worden, spreekt meteen tot de verbeelding. Vervolgens blijken dat ook nog allemaal knuffeldieren te zijn. In de verhalen van Anton Koolhaas hebben dieren menselijke eigenschappen en in de fabel Animal Farm van George Orwell, proberen varkens de macht over te nemen. Deze vorm van suspense in knuffeldier gedaanten is in de literatuur niet eerder vertoond. Het doet grappig aan als hoofdpersoon Eric Beer zijn met kruissteekjes gemaakte wenkbrauwen fronst en er katoen uit zijn mond komt na een forse klap van een Gorilla, maar verder dan dat gaat het niet. De karakterontwikkeling van de personages lijkt beperkt te worden door de vermomming waarin ze gevangen zitten.
Bij het zoeken naar de dodenlijst in opdracht van de machtige Duif, die vreest te worden weggevoerd, wordt Eric geholpen door zijn oude vrienden Tom-Tom. Een Kraai die in de auto een walkie talkie gebruikt – maar dit terzijde – een drugsgebruikende Gazelle en een cultureel omhoogstrevende Slang, die echter dubbelspel speelt en steeds minder wordt vertrouwd. Het viertal ontdekt dat oude knuffeldieren met rode pick-up’s worden weggevoerd en dat met groene exemplaren jonge Welpen worden aangeleverd. Het opsporen van de lijst heeft haast, want anders zal Duif het schattige konijntje Emma, Erics vrouw, iets aandoen. Duif zet zijn dreigement kracht bij door regelmatige interventies met Gorilla’s.
De redelijk spannende verhaallijn, die niet geheel chronologisch wordt afgewikkeld, wordt onderbroken door andere stemmen, zoals die van Teddy, het zwaar ethisch ingestelde tweelingbroertje van Eric, die alleen het goede wil. Door zijn, helaas wat flauwe relaas begrijpen we meer van hun jeugd met een Neushoorn-moeder die een ministerie leidt en een Boxer-vader die leraar is, hun werkzaamheden voor het reclamebureau Wolle & Wolle en het huwelijk dat Emma uiteindelijk met Eric sluit hoewel Teddy verliefd op haar was. Daarnaast zijn er andere stemmen zoals die van een geestelijke die de baas is van de dodenlijst en zijn domicilie heeft in de Sagrada Bastante, Bataille Hyena, een tegenstrevende kwaaie bullebak en tenslotte het konijntje Emma, dat helemaal niet zo schattig is als Eric en Teddy denken.
Ongetwijfeld heeft de schrijver ervoor gekozen om zijn verhaal in een speelgoedwereld te situeren, om daarmee de symboliek rond dood en leven scherp uit te kunnen beelden. Eric realiseert zich tegen het einde dat er misschien niet altijd een knuffeldierenfabriek bestaan heeft en dat die misschien ook helemaal niet hoeft te bestaan maar dat juist de godsdienst en de staat de knuffeldieren in een soort angstgreep houden. In wezen heeft de metafysische dimensie niet veel meer om het lijf dan een computerspelletje waarin levens gemakkelijk verspeeld worden.
Het taalgebruik is weinig oorspronkelijk en de stijl is vlak. De gebeurtenissen worden erg clichématig neergezet en op de automatische piloot beschreven. Uitdrukkingen als ‘De afgunst laaide in me op alsof ik op een rode peper had gekauwd’ zijn niet sterk en het tweemaal herhalen van de zinsnede dat Eric in de afgelopen tien minuten geen woord heeft gehoord van wat Emma tegen hem zei, is slordig.
Het grootste probleem is dat het verhaal zich nogal ad hoc ontvouwt. Het lijkt erop dat de schrijver niet van tevoren een vastomlijnd idee in zijn hoofd had, maar dat hij elke keer een stukje verder breidde. Daardoor krijgen bepaalde zaken onnodig veel nadruk, zoals de typering van de verschillende stadsdelen van Amberville waarin zich het verhaal afspeelt. Aan het eind wordt opeens uitgeweken naar een nooit eerder genoemde vuilnisbelt, waar zich een belangrijke gebeurtenis afspeelt. De lezer hobbelt slaafs achter de ontwikkelingen aan. Uiteindelijk neemt het verhaal een verrassende wending, maar de lezer is murw na alle fletse wegen die de auteur dan al heeft ingeslagen.