In het gezin Gant werd flink gegeten, ‘geschransd’ kun je beter zeggen. Vader Gant kocht soms hele varkens bij de slager. De ontbijttafel stond vol met warme broodjes, ham, hersenen met ei, gebakken appels met siroop en honing, entrecotes. ‘s Middags at de familie een reusachtig stuk rundergebraad, knapperige bolletjes, spinazie, tomaat, appel-perziktaart. ’s Avonds varkenslapjes en weer entrecotes, vis en kip. ‘In de voorraadkamer hing gerookt spek, zaten de grote meelbakken vol, bogen de donkere, diepe planken door onder de ingemaakte kersen, perziken, pruimen, kweeën, appels, peren’. Toch waren de Gants niet buitengewoon welgesteld. Je zou ze tot de middenklasse kunnen rekenen, maar ze stonden te boek als excentriek, ‘…er zat bij hen in het gezin een element van waanzin, onaangepastheid en ontregeling waarvan ze zelf geen weet hadden’.
Lotgevallen van een gezin
Het oordeel is van Thomas Wolfe, die in zijn befaamde Daal neder, engel uit 1929 de lotgevallen van het gezin beschrijft, gezien vanuit de jongste zoon, het nakomertje Eugene, veelal Gene genoemd. Hij wordt in 1900 geboren als tiende kind van Oliver Gant en Eliza Pentland. Voordien heeft Eliza in elf jaar negen kinderen op de wereld gezet, van wie er zes bleven leven. Eugene kwam zes jaar later, onverwacht. Het gezin woont in Altamont, North Carolina, het ‘Zwitserland van het Zuiden’, waar Eliza het pension Dixieland bestiert en Oliver zijn geld verdient met een houwerij voor grafstenen. Altamont staat overduidelijk voor Asheville, waar Thomas Wolfe geboren en getogen is; het portret van Gene is overduidelijk een zelfportret. Maar in een ‘bericht aan de lezer’ verklaart de schrijver uitdrukkelijk dat zijn boek een ‘product van de verbeelding’ is en dat hij niemand heeft willen portretteren. Maar voor alle zekerheid voegt hij eraan toe dat zijn boek vrij is van ‘haatdragendheid of bittere opzet’.
Coming of age-roman
Daal neder, engel is een zogenaamde coming of age-roman, we volgen de lotgevallen van Gene vanaf zijn geboorte tot aan het moment dat hij de wijde wereld betreedt. Hij heeft dan net zijn studie afgesloten aan de regionale staatsuniversiteit, waarin we moeiteloos de University of North Carolina in Chapel Hill herkennen. We maken kennis met zijn vriendjes, schooljaren, eerste seksuele avontuurtjes, bezoek aan de hoeren, eerste sigaret, eerste glas whisky, studententijd (die ongeveer samenvalt met de Eerste Wereldoorlog). Maar niet alleen dat: zijn hele familie passeert de revue, zowel van vaderskant als van moederskant, zijn broers en zusters en bij uitbreiding heel Altamont met alle inwoners en de bijzondere plattegrond van het bergstadje, een gewild kuuroord voor tbc-patiënten.
Poëtisch en uitbundig
Thomas Wolfe schrijft literatuur met een grote L. Zijn beschrijvingen zijn poëtisch en uitbundig. Simpele mededelingen zul je in het boek niet vinden. ‘De zon kleurde heel licht rood, uit het heuvelland vloeide een koelte aan, de vermoeide aarde herademde verfrist, in de lucht hing de hoop, de vervoering van de avond. De dikke pluim fonteinwater richtte zich traag pulserend op, viel in zichzelf terug en klaterde in luie ritmen neer in het bekken. Over de grote keien ratelde schraal een kar.’ Geuren, kleuren, stemmingen worden tot in de kleinste details getypeerd en ontleed. Een bombardement van impressies en nuances en uitweidingen, honderden pagina’s lang. Wolfe wist niet van ophouden. Kwade tongen beweren dat hij staande schreef, achter een lessenaar, en zich geen tijd gunde om zijn papieren bijeen te rapen. Hij leverde ordeloze stapels kopij in bij zijn redacteur Maxwell Perkins, vele tienduizenden woorden. Het moet een heidens karwei geweest zijn om daar fatsoenlijke boeken van te maken. Daal neder, engel draagt er de sporen van – je loopt niet over een geplaveid pad met duidelijke wegwijzers, maar struikelt over een kronkelig weggetje met talrijke opstoppingen en zijpaadjes. Af en toe een vergezicht.
Besmette kinderdromen
Vader Oliver Gant is een vuilbekkende dronkelap, moeder Eliza een egocentrische grijze muis, de kinderen Gant zijn gefrustreerde, mokkende binnenvetters. Toch graaft Wolfe niet al te diep in deze goudmijn. Eugene is een moederskindje dat op school en aan de universiteit wordt gepest en zich terugtrekt in dagdromerij. Hij is een buitenstaander, niet vanwege omstreden gedrag maar om wie hij is. Hij wordt regelmatig gekweld door zelfbeklag en schijnt aldoor maar niet te weten wat hij met het leven aanmoet. Een puber: ‘Ik vind mezelf geweldig, dacht Eugene. Maarschalk Gant, redder des vaderlands. Senator Gant, gouverneur Gant, president Gant, de genezer en hereniger van een verscheurd land’. Ondanks zulke heldhaftige dromen een kind van zijn tijd, behept met het vileine racisme en antisemitisme van zijn milieu. Overdag zwarte mensen met stenen bekogelen, maar wel ’s avonds stiekem naar het bordeel om voor een paar dollar een zwarte hoer te huren.
Kanttekeningen bij de vertaling
Het boek is ondanks zijn geweldige populariteit in de Verenigde Staten – en in Nazi-Duitsland – nooit in het Nederlands vertaald. Wat de uitgever bewogen heeft om na bijna negentig jaar alsnog een vertaling uit te brengen is nogal raadselachtig. Maar de Nederlandse uitgave is prachtig verzorgd, daar is verder niets op aan te merken. De vertaling en toelichting van Sjaak Commandeur zijn hier en daar al de hemel ingeprezen. Begrijpelijk, want je moet van goeden huize komen om de barokke, vaak onbegrijpelijke taal van Wolfe in fatsoenlijk Nederlands over te zetten. Des te meer valt het op als de vertaler een steekje laat vallen. De buurt van Altamont waar de zwarte bevolking woont, wordt aangeduid als ‘Nigger Town’. Commandeur maakt daar ‘Negerije’ van, flauw en ongepast. ‘Poor whites’ zijn geen ‘blanke armen’, maar arme blanken. ‘Write your own damn paper’, zegt Eugene tegen een medestudent, door de vertaler omgezet in ‘je kunt me de bout hachelen met je werkstuk’. Curieus. Oliver Gant heft regelmatig zijn handen ten hemel en roept uit: ‘Jesus God’. Commandeur maakt daar ‘Here god’ van. Jammer.