Op de foto op het omslag van deze debuutroman van Thomas Willmann kijken twee ogen, onder borstelige wenkbrauwen de lezer doordringend en indringend aan. Dat belooft weinig goeds en die belofte komt uit. De lezer wordt overweldigd, niet alleen door de subtiel opgebouwde spanning, de ontrafeling van het plot en de apotheose, maar ook door het poëtische en evocatieve taalgebruik.
Het verhaal speelt zich af in een hooggelegen, praktisch van de buitenwereld afgesloten dorp in een dal. Er is geen precieze bepaling van de tijd waarin de gebeurtenissen zich voltrekken, maar het moet enige tijd geleden zijn: de dorpelingen verplaatsen zich te voet of te paard, het transportmiddel is het muildier, aan het enige dorpsplein ligt de enige herberg met een gelagkamer, landbouw is de enige activiteit en er wordt betaald met gouden munten. Een samenleving teruggebracht tot de essentie. Over het leven in het dorp schrijft Willmann: ‘Het was tot in de diepste kern een leven zonder muziek’.
Een vreemdeling komt, vlak voordat de winter invalt, in het dorp en zoekt onderdak, hij wil de omgeving schilderen. De dorpsbewoners vertrouwen hem niet, vooral boer Brenner niet die met zijn 6 zonen feitelijk over het dorp heerst. Met de nodige tegenzin wordt hem desondanks onderdak verleend, de vreemdeling kan een kamer huren bij een weduwe met haar dochter. Dan begint het verhaal heel geleidelijk op gang te komen, wordt de spanning voelbaar en langzaam verder opgevoerd; het wordt duidelijk welke duisternis er in dit dal heerst. Het verhaal gaat over grote thema’s: liefde en dood, geloof, schuld, vijandschap, wraak en vergeving, verlossing, vrijheid. Wanneer je eenmaal in het verhaal zit, laat het je niet meer los. Het is bijzonder knap dat het tegelijkertijd een verhaal over de liefde is en over gruwelijk geweld, waarbij Willmann in de beschrijving van dat laatste de details niet schuwt.
Willmann schrijft goed. Zowel de opbouw van zijn verhaal als zijn taalgebruik houden de lezer in de greep. Hij is een meester in het beschrijven van de natuur en de gemoedstoestand van de mens.
Een paar voorbeelden; de eerste is een beschrijving van de boerderij waar de boer met de zes zonen woont die zich God waant: ‘De hoeve hurkte als een kwaadaardig dier onder de zwaar drukkende sneeuw. Het matte zwart van de houten betimmering maakte een compacte indruk, en de namiddagzon fonkelde in het glas van de vensters. Zo loerend als het grote huis er aan het einde van het hooggelegen dal bij lag, zou je het te midden van het allesbedekkende wit voor de ingang van een hol kunnen houden waaruit een wezen een norse blik naar buiten werpt, wellicht in de hoop op een prooi die in de lange eenzame wintermaanden als voedsel zou kunnen dienen. Er was in het dal geen grotere hoeve dan die van boer Brenner.’
Het tweede voorbeeld betreft de kerkelijke inzegening van het huwelijk van twee geliefden. Luzi en Lukas, waarover, zoals de lezer dan inmiddels weet, de schaduw van het noodlot hangt.
‘En alles wat er aan vijandigs was verzameld in dit godshuis, in dit koude, duistere, eenzame dal, voelde op dit moment dat het vergeleken met dit geluk klein werd. Dat het – wat de tijd en de menselijke natuur, om het even met welk succes, ook naar voren zouden brengen en ondernemen tegen dit geluk – zich wel moest beperken tot louter verwoesten en vernietigen, tot het eveneens klein maken van de grootheid ervan, omdat het er anders nooit tegen opgewassen zou zijn.
En daarom was het stil in de kerk toen de lippen van Luzi en Lukas elkaar ten slotte beroerden en liefkoosden – in een kus die zich van alle toeschouwers bewust was en daarom genoegen nam met een kortheid en ingetogenheid die beslist niet overeenstemde met de ware wens van de kussenden. Maar het was ook een kus die wist hoeveel andere nog zouden volgen en waarvan de opgelegde terughoudendheid ook iets uitdagends had omdat de aanwezigen zo zagen hoeveel tederheid en hartstocht al in dit beperkte kader pasten en dat deze kus de belofte van alle latere kussen zonder getuigen als het ware tentoonstelde.’
Willmanns taalgebruik mag dan poëtisch en evocatief zijn, het heeft soms ook een ietwat ronkend karakter door het veelvuldig gebruik van bijvoeglijke naamwoorden (bijv. natuurlijke vanzelfsprekendheid, vriendelijke gezindheid, onschuldige welwillendheid). Iets meer terughoudendheid in het gebruik ervan was de leesbaarheid ten goede gekomen. Maar er staat heel veel moois tegenover.
Thomas Willmann heeft een sublieme roman geschreven over menselijke drijfveren.
Het duistere dal
Auteur: Thomas Willmann
Uit het Duits vertaald door: Goverdien Hauth-Grubben
Uitgegeven door: Meridiaan Uitgevers
Aantal pagina’s: 304
Prijs: €19,99