Het lijkt de laatste tijd iets stiller geworden rond Gerard Reve, de in 2006 overleden volksschrijver, zoals hij zichzelf graag noemde. Deze stilte zal echter in het najaar worden doorbroken door een vuistdikke biografie van Nop Maas. In de tussentijd mogen we genoegen nemen met dit boek van Theodor Holman, die zich al jaren fan noemt van Reve. Holman ontmoette Reve eenmaal en zag hem nog een aantal malen optreden. Dat is jammer, want de ontmoeting waar het boek mee begint is op z’n zachtst curieus. Er wordt veel gezopen zoals bijna altijd in het gezelschap van Reve maar er worden ook stevige noten gekraakt. Over politiek wordt gesproken, literatuur, pornografie en Schopenhauer. De volgende ochtend vertelt ome Gerard aan Theodoortje een heus sprookje, terwijl ze samen in de slaapkamer op bed liggen. Joop Schafthuizen, de laatste levensgezel van Reve houdt een oogje in het zeil.
Vlak voor het afscheid dreigt het dan toch nog mis te gaan, wanneer Holman zegt: “Tegen mij heeft Karel gezegd dat hij nog van je houdt.” Gedoeld wordt op Karel van de Reve, de broer van Gerard, waarmee de markies al jarenlang in onvrede leeft. Reve antwoordt: “Nou zeg dan maar tegen hem dat ik hem haat. En dat ik bid voor zijn dood. Misschien knapt hij daarvan op! En als hij niet voortmaakt, dan kom ik met een ijzeren knuppel en dan sla ik zijn kop in, al moet ik er levenslang voor naar de gevangenis…Hij is erger dan mijn vader was. Mijn vader was een bruut.” Of Holman de boodschap daadwerkelijk heeft overgebracht wordt niet vermeld. Ik betwijfel het. Het is meteen het meest interessante gedeelte van het boek.
Holman werpt in dit boek een aantal werkvragen op: Waarom werd Reve katholiek, terwijl hij toch op dat geloof zat te schelden? Was hij eigenlijk al homo toen hij getrouwd was? Hoe heeft hij zijn stijl ontwikkeld? Heeft de oorlog invloed op Gerardje gehad? Was Gerard eigenlijk niet te burgerlijk om romantisch-decadent te zijn? Had hij ook vriendinnetjes? Wat was de invloed van zijn vader, die ook schrijver was? En van zijn moeder? Is het niet ironisch, dat Mulisch hem zijn ironie verweet?
Om bij de laatste vraag te beginnen: Reve had een onwaarschijnlijke hekel aan Mulisch. In een van zijn (gefingeerde-) gesprekken met de Majesteit (Juliana?) stelt Reve: “Het werk van Mullis is vullis, majesteit, maar dat van Reve is het echte leven.” Minder leuk is de passage: “Zelf is hij een bastaard, door een alpineus goro goro tiepe, dat jaren lang in de gevangenis heeft gezeten, bij een Jeminitische water & vuur vrouw verwekt. Bij vermenigvuldiging komen de slechtste eigenschappen van de paarders op de voorgrond, dat is bekend. Het muildier is onvruchtbaar.” De ‘bastaard’ (een term direct geleend van nazi-propagandaleider Julius Streicher) is Harry Mulisch.
Mulisch komt met een weloverwogen antwoord ? door Holman niet begrepen ? waarin hij stelt dat de ironie van Reve verhult wat hij eigenlijk wil zeggen, en dat uiteindelijk na het wegnemen van het masker van diezelfde ironie, de naakte waarheid overblijft. Reve gebruikt zijn ironie dus gewoon als dekmantel. Het grootste gevaar van ironie! Dat is overigens ook een stelling van de door Reve zo bewonderde Schopenhauer (Of had hij hem nooit gelezen?). Achter de dekmantel loert in Reve’s geval: racisme. Reve heeft zich in die tijd op niet mis te verstane manier denigrerend uitgelaten over ‘zwarten’ maar neemt dat later terug. “Alle koffiebonen in de Jumbojet en opblazen de boel!”
Wat verder opvalt, is dat hij eigenlijk met de grote schrijvers uit zijn tijd in een voortdurende staat van oorlog en nijd leeft. Met Hermans raakt hij na een bloedeloze correspondentie gebrouilleerd. (…) “Achter de naam Age Bijkaart (nomen est omen) verschuilt zich om een of andere laffe reden de Nederlandse schrijver W.F.Hermans, broer van de minder dan middelmatige verrekijkkomiek Toon Hermans. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.”
Jan Wolkers scheldt hij uit en Mulisch haat hij. Over Simon Vinkenoog meldt hij: “Ik had hem moeten doodslaan, want hij heeft tienduizenden drugsdoden op zijn geweten.” (Dat citaat is uit het boek weggelaten). En ook ex-vriend en tijdelijk uitgever Johan Polak is in ongenade gevallen. “Waarde Johan. Ik zou het liefst willen, dat je niet op de avond in de Allerheiligste Hart kerk kwam, maar met een van je beroepsurningen elders in de stad de avond doorbracht. Mijn waarschuwing terzake Reptiel Rogier is gemeend. Ik zal op hem inranselen, en hem zo mogelijk doden. Jij hebt nooit iets begrepen, en zult ook nooit iets begrijpen. Dat hindert ook niets, als jij me maar, voorgoed, tot mijn Dood, met vrede laat.” Ironie? Ook Josine Meijer, waarmee hij zijn diepe zielenroerselen deelde kan later geen goed meer doen, daarover schrijft hij later: “Zo’n Josine Meijer bijvoorbeeld, dat vond ik altijd een klein etterwijfie, daar hoeft geen correspondentie van te worden bewaard.”
Geert van Oorschot, die ook een optrekje heeft in de buurt van Poet Laval in Frankrijk waar Reve resideert, ontwijkt hij. Hij weet dat Van Oorschot hem groot heeft gemaakt en dat hij hem nu in de steek laat voor een andere uitgever. En over Joop den Uyl zou Reve gezegd hebben, volgens Paul van ’t Veer in Het Parool: “Een vieze kale uilebal!” “Dat vieze verzint hij,”schrijft Reve later, “ik heb de door God over ons gestelde minister-president nimmer vies genoemd.” De lijst van vijanden groeit, vrienden blijven er weinig meer over.
En zo heeft hij uiteindelijk alleen nog Carmiggelt over, een alcoholist in ruste ? Reve probeerde dat te worden ? een burgerman, maar vooral erg ongevaarlijk in z’n meningen over politiek en maatschappij. Bovendien een middelmatig schrijver. We komen ze tegen in een nummer van het blad Hollands Diep waarin de heren in de tuin van Carmiggelt gezeten een ‘bammetje’ eten. Niets aan de handa dus, zoals Reve wel eens uitriep. Gezapigheid van het ergste soort. De vraag van Holman of Gerard eigenlijk niet te burgerlijk was om decadent-romantisch te kunnen zijn, wordt hiermee positief beantwoord. Gerard was een versluierde burgerturf.
Het moge inmiddels duidelijk zijn dat deze recensent niet erg gecharmeerd is geraakt van het ‘ karakter Reve.’ Dat is waarschijnlijk nooit de bedoeling van Theodor Holman geweest. Maar hij schildert Reve als een rabiate verslaafde aan drank en pillen, een onvermoeibare op seks beluste frustraat (Tijgertje, Jakhalsje, Woelrat, Reptiel Rogier, Matroos Vos, Schafthuizen, ze passeren de revue) en een wankelbeen op het gebied van politiek, godsdienst en homovrijmaking.
Interessant is overigens dat de psychiater C.J.Schuurman door Reve wordt bewonderd. Deze Schuurman zou hem weer op de been hebben geholpen na een van zijn zoveelste instortingen. Holman drijft de spot met Schuurman omdat deze zijn penis heeft laten opereren en aan dezelfde ‘kwaal’ zou hebben geleden als Gerardje destijds in zijn huwelijk met Hanny Michaelis. Voor Hanny Michaelis blijft de deur van huize Reve overigens ook geopend.
Of Reve al tijdens zijn huwelijk met Michaelis homo was, staat als een paal (sorry!) boven water. De schrijver Hans Plomp bezocht het echtpaar. Tijdens dat bezoek rukt Reve zich onder de tafel af omdat hij Hans zo’n ‘Adonis’ vindt. (niet opgenomen!). Het was in die tijd niets bijzonders wanneer homo’s getrouwd waren met een vrouw. Holman komt aan met vriendinnetjes van Reve, maar echt overtuigend klinkt dat niet.
Een en ander wil echter niet zeggen dat Holman geen interessant en leesbaar boek heeft geschreven. Het leest als een trein en staat vol grappen en grollen, want gevoel voor humor had Gerardje zeker. Zijn onvermoeibare drang om te choqueren (de Ezel-affaire o.a.) komt voort uit een hang naar publiciteit. Reve was naast gefrustreerd ook nog ijdel. Dat hij zijn tijdsgewricht kon bespelen wordt ook duidelijk, maar een en ander doet nu af en toe hopeloos gedateerd en puberiel aan.
Interessant is het hoofdstuk waarin Holman probeert te achterhalen waarom Reve zo’n persoonlijke stijl had ontwikkeld. Een stukje tekstanalyse waar we van smullen. Dat Carmiggelt een soort literaire leermeester is geweest van Reve durf ik echter te betwijfelen. Reve schreef wel eens een Kronkel als Simon Carmiggelt geen zin had. Kees van Kooten overigens ook. Zou Carmiggelt in de stijl van Reve hebben kunnen schrijven? Wel waren in de jaren ’60 en ’70 de epigonen van Reve talrijk. Zijn stijl werd met graagte nagedaan. Was uniek. Zo schrijft auteur Bob den Uyl later: “Het heeft me jaren gekost om van de Reve-stijl los te komen!” En Heere Heeresma schrijft met zijn Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp een antwoord op De avonden.
De gedachte dringt zich op dat de schrijfstijl en droge humor van Reve meer sporen hebben achtergelaten dan zijn daden. Denk aan de programma’s van Wim T. Schippers of Jiskefet. Is zijn leven daarentegen wel zo interessant geweest? Gelukkig wordt ook het toneelwerk van Reve door Holman kort belicht en dat is nodig omdat het in de vergetelheid was geraakt. Verder zien we Reve in de oorlog aan de gang gaan (met trieste gevolgen!) en komen erachter dat het meesterwerk De avonden maar zeer gedeeltelijk autobiografisch was. Zijn Engelse avontuur wordt een deceptie.
Het maakt het boek van Holman tot een prachtige opwarmer voor het echte werk en hij heeft ook nooit de pretentie gehad een volwaardige biografie te schrijven. Mooi voor scholieren om kennis te maken met de volksschrijver. Deze recensent heeft inmiddels een hekel aan hem gekregen.