Teuntje de Haan publiceert in Een muur van water haar herinneringen aan de Zeeuwse watersnood, die ze als 3-jarige dreumes meemaakte. Koude dagen met moeder, broertje en hond op een zolder, omgeven door woelend water. En een vader die nooit meer terugkwam. Een halve eeuw later begint De Haan de speurtocht naar haar vader.
Nederland werd 65 jaar geleden getroffen door een natuurramp: de watersnood van 1 februari 1953. Hoewel, natuurramp… Sinds 1937 waarschuwden deskundigen dat de Zeeuwse duinen en dijken te laag waren. Vanaf 1940 werd er getekend en gerekend aan plannen om de Zeeuwse eilanden met elkaar te verbinden, de kustlijn 700 kilometer in te korten en de dijken op te hogen. Eind januari 1953 publiceerde Rijkswaterstaat ‘De Afsluitingsplannen der Tussenwateren’. Hoe ironisch: toen een paar dagen later de dijken braken was het Deltaplan klaar. Op papier dan.
Herdenkingen en archieven
Teuntje de Haan uit Nieuwe Tonge was 3 jaar toen het gebeurde. Ze overleefde, maar groeide op met herinneringen aan angstige dagen op een zolder in een ondergelopen huis,. Aan een chaotische evacuatie per vrachtschip en open vrachtwagen, een veldbed in de Ahoy-hal, aan het verdriet om Nero de hond en de wurgende onzekerheid over een vader die werd weggeroepen in de stormnacht. Pas dagen later horen ze dat hij verdronk bij reddingswerkzaamheden in Battenoord. Vijftig jaar na de ramp begint De Haan het spoor terug te volgen. Ze praat met familieleden en dorpsgenoten en bezoekt herdenkingen. Ze wil weten wat er precies is gebeurd, met haarzelf, haar familie en vooral met haar vader. Ze wil weten wie haar vader was, en wat voor leven hij leidde. De zoektocht voert naar de jeugd van haar moeder en naar de gevolgen van het verdrinken van haar vader voor haar en haar broer. Nog wijder werpt ze haar netten: aan de hand van familiepapieren, het dagboek van haar vader en gesprekken met oud-dorpsgenoten, familieleden en haar eigen moeder reconstrueert ze de wereld van haar jeugd op Goeree-Overflakkee. De geschiedenis van haar familie en het verloop van de watersnood in Nieuwe-Tonge en op Battenoord.
Verzwegen en verdrongen
Die zoektocht zelf is ook weer een thema in het boek. Hoe ze na vele jaren terugkeert naar het dorp en het huis waar het allemaal gebeurde. Hoe ze vele jaren later de zoektocht afsluit en het verhaal afrondt met de begrafenis van haar moeder die wordt bijgezet in het graf van haar vader: ‘Na 63 jaar zonder elkaar waren ze eindelijk weer samen.’ De Haan haalt veel boven, en door haar stapsgewijze en soms hinkstapspringerige gang door de materie wordt duidelijk hoe fragmentarisch, – ook in terugblik – de werkelijkheid is, hoe moeizaam in een zinnig verband te brengen en hoeveel wordt verzwegen, verdrongen en vergeten. Bij vlagen beklemmend of ontroerend, maar soms ook helemaal niet. In haar missie om haar dierbaren op papier tot leven te wekken, breekt De Haan hier en daar met de conventies van de non-fictie. Ze geeft dan de gevoelens van bij voorbeeld haar moeder of – in dit geval – vader direct weer: ‘Zwijgend reden de mannen verder door de duistere polder te midden van het natuurgeweld, ieder vervuld van zijn eigen gedachten. De zijne dreven af naar de weg die hij sindsdien had afgelegd. Ik moet koers houden, nam hij zich opnieuw voor, bij de les blijven en voor ogen houden hoe ver ik al ben gekomen en hoe goed het gaat.’
Die weergave van gevoelens ‘van binnenuit’ werkt niet in een context van geschreven bronnen en verzamelde herinneringen in een boek met een nadrukkelijk aanwezige achteraf-verteller.
Schaarse bronnen
De Haan laat zich leiden door de schaarse bronnen, door lange verslagen al parafraserend en citerend te verwerken tot lappen tekst, bij voorbeeld over haar vaders dagen als dienstplichtige te Oirschot, waar hij een dagboek bijhield en brieven naar huis stuurde, over zijn kortstondige deelname aan de oorlog, over de laatste acties van zijn verzetsgroep en over de lotgevallen van een ambulance-bemanning tijdens de rampnacht. Die heeft geen direct verband met de rest van het verhaal, maar er was wel een verslag voorhanden. Aangrijpend genoeg, overigens, daar niet van. Alle omtrekkende bewegingen dragen wel degelijk bij tot een compleet beeld van de dappere soldaat, verzetsstrijder, vrolijke vader en technisch tekenaar die zich opwerkt tot architect. Er zit nog een ander verhaal in het boek: de verhalen over diensttijd, oorlogshandelingen, verzetswerk en het reddingswerk gaan over onverschrokkenheid, maar ook over klungeligheid, gebrek aan planning en leiding en uiteindelijk over falen en verlies.
Verzetsstrijders die na dolle dinsdag alsnog krijgsgevangene worden. Een reddingswerker die verdrinkt. Door de versnipperde vertelwijze verliest het boek echter aan samenhang en eenheid. Als om dat te compenseren verheft De Haan allerlei ontmoetingen, gebeurtenissen en verschijnselen tot veelbetekenend toeval. Van het aanspringen van lampen en het knallen van de verwarming ‘als een mitrailleur’ tot een ontmoeting (op 1 februari) met een hond die – net als die uit haar jeugd – naar de naam Nero luistert. Het ontneemt je het zicht op het verhaal en de gestalte van de man die verdween.