Tatjana Almuli heeft een monogenetische vorm van obesitas. Ze is de dochter van een in Brazilië geboren vader van Servische afkomst en een moeder die er niet echt voor haar was, enkel voor haar broertje en zusje. Haar vader heeft een bipolaire stoornis en slaat haar moeder. Tati – zoals hij haar noemt – heeft vaak woordenwisselingen met hem. Om rustig te worden, plundert ze de koelkast. ‘Als mijn buik gevuld is gaat mijn hoofd uit en is de volheid van mijn maag het enige wat ik voel.’
Normaal
Ze wil graag ‘een normale tiener (…) met een normaal uiterlijk en een normale eetlust’ worden. Om dat te bereiken wordt Tatjana opgenomen in een kliniek aan de rand van Hilversum. Na bijna dertig kilo af te zijn gevallen, voelt ze zich niet zozeer beter, maar blijft net zoveel aan eten denken als voor haar opname. Het voelt niet goed. Helemaal niet, wanneer een mentor haar spottend van achter zijn brillenglazen en met een zuinig lachje toevoegt dat ze nu eenmaal niet zo slim is.
De dikte wordt weggelachen, de faalangst ook. Omdat Tatjana er geen weg mee weet en er niet over kan of wil praten. Omdat toch niemand het begrijpt. Het is haast een mantra, die in alle hoofdstukken terugkomt. Misschien zelfs een beetje teveel, of het moet zijn dat Almuli hiermee wil uitdrukken dat ze zelf ook niet in staat is om achter het ‘waarom’ van haar eetbuien te komen.
Ze leert zich te uiten op het toneel en neemt zangles. Het lukt: ‘De ruimte die mijn lijf inneemt is nu iets positiefs: ik sta sterk, ik word eindelijk gezien’. De omslag van het boek, (Moker Ontwerp), drukt dit mooi uit: een vrouw die ervoor gaat, al wordt haar foto omringd door gretige monden. Eten blijft namelijk een punt en zorgt nog steeds ‘voor iets dat op geruststelling lijkt’.
Eetstoornissen
Wanneer Tatjana’s moeder ziek wordt en sterft, lijkt dat het moment om opnieuw te beginnen met afvallen. Ze gaat naar een psycholoog die over haar eetgedrag niet of nauwelijks ingaat, enkel de dooddoener: Het hoort bij je.
Nadat ze op verschillende theaterscholen is afgewezen, schrijft ze zich in bij een eetstoornissenbehandelcentrum. Niet dat ze vindt dat ze een stoornis heeft; het is toch geen boulimia of anorexia? Ze is in ieder geval wel – zo blijkt – depressief en komt in een therapeutische werkgemeenschap terecht. Negen maanden, drie keer per week.
Na die periode gaat ze Nederlands studeren aan de Universiteit van Amsterdam en overweegt een maagverkleining, hoewel iets in haar zegt: Doe het niet. Ze blijft in het voortraject steken (165 kg.), – al moet je dat tussen de regels door lezen – een fraai voorbeeld van het omschrijven van faalangst. Dan meldt ze zich aan voor het televisieprogramma Obese, wordt aangenomen (156 kg.), raakt overtraind en krijgt een bijnieruitputting. Toch haalt ze de laatste uitzending (iets meer dan 100 kg.), maar weet rationeel dat ze van zichzelf nog steeds niet mag ‘genieten en vrijuit leven, want ik kan nog meer afvallen’.
MC4-receptordefect
Haar hoofd loopt achter bij de concrete situatie die niet, of zelfs steeds minder veilig voelt, ondanks het feit dat ze inmiddels samenwoont met haar vriend Tobias voor wie haar omvang vanzelfsprekend is en die haar ‘huidhonger’ kan stillen. Ze weet inmiddels dat haar overgewicht mede wordt veroorzaakt door de ziekmakende variant van het MC4-receptordefect, maar haar angst om dik te zijn, gaat verder dan dit: ze heeft de maatschappijkritische kijk op dikke mensen geïnternaliseerd: ‘ze’ zijn ‘lui, ongedisciplineerd, dom, lelijk, onverzorgd en niet fit’. Tatjana voelt zich gevangen in de denkwijze van anderen. Vanaf dat moment worden citaten ingelast van interviews met mensen die dik zijn die ze schreef voor de website Women’s Health. Er is zelfs een heel hoofdstuk voor ingeruimd: ‘Ruimte’.
Emotieloos
Haar eigen denken evolueert in die tijd richting het concept dat ‘lichaamsneutraliteit’ wordt genoemd: minder nadenken over hoe je lichaam eruit ziet en meer over waartoe het in staat is. Daarin gaat ze dieper dan de lofzang op het dikke vrouwenlichaam in bijvoorbeeld Kjell Sundbergs De geschiedenis van het Dikke Meisje (in: Het grote land Coïtha, vertaling J. Bernlef). De opmerking van een therapeut in het eetstoornissenbehandelcentrum legt de vinger op de zere plek: ‘Je hebt veel inzichten, maar je vertelt over de heftigste gebeurtenissen zonder greintje emotie’.
Het autobiografische boek eindigt daar, wanneer de auteur onderkent dat niet (alleen) haar dikke lichaam de schuld heeft, maar ook de fixatie hierop en haar diepgewortelde onzekerheid. Ze besluit daarmee aan de slag te gaan.
Inclusiviteit
Hoewel het boek soms wat te uitgesponnen lijkt, is het wel een manier om de lezer te laten zien hoe lang de weg is om tot het concept ‘lichaamsneutraliteit’ te komen. Er zal ongetwijfeld een vervolg komen (‘Dit boek is nog maar het begin’ valt tweeledig op te vatten), maar het idee dat Almuli aan de redactie van Women’s Health voorlegde, namelijk om te schrijven over inclusiviteit (jong-oud, dik-dun, wit-zwart, hetero-queer) maakt zeker nieuwsgierig. Immers: een boek als bijvoorbeeld Waarom ras ertoe doet van Afna Hirsch leert dat er veel overeenkomsten zijn: de vragen die aan deze bi-raciale vrouwen worden gesteld en die nooit aan witte mensen worden gesteld, lijken op de vragen die aan dikke, en nooit aan dunne vrouwen worden gericht.
De eetangsten van de zwarte Pompey die Colson Whitehead in De intuïtionist opvoert, zijn tot op zekere hoogte ook vergelijkbaar met die van Almuli: ‘Geen caramel soda, geen cassis, en beslist geen koffie: Pompey zal niets drinken dat donkerder is dan zijn huid, uit angst nog donkerder te worden dan hij al is. Alsof zijn huid een vlek was die nog vuiler zou kunnen worden, ondergedompeld en doordrenkt in het Pikkedonker van de Hel.’
Daarom zijn verhalen als van Almuli, Hirsch en Whitehead zo nodig om door een groot publiek te worden gelezen en begrepen. Juist in de verbreding daarvan en de emancipatie voorbij, hoewel daar misschien nog wat tijd overheen zal moeten gaan.